Heemkunde Lattrop Breklenkamp

Zwenne Bosink-Markert Breklenk

Van Hilten naar Breklenkamp…

Verteld door mevr. Zwenne Bosink-Markert uit Breklenkamp

en opgetekend door H.J. Asma.Zwenna Bosink-Markert (de Weerd) Breklenkamp

lk ben in 1911 geboren op een grote boerderij in Hilten, dat ligt tussen Neuenhaus en Uelsen.
Met zes jaar moesten we naar school, acht jaar lang, zodat ik ongeveer veertien was toen ik van school kwam. De school, die ik bezocht, was een openbare school met twee leerkrachten, waar behalve de kinderen uit Hilten ook die uit Lemke naar toe gingen. We moesten lopend door weer en wind naar school. Ook stonden de wegen in herfst en winter geregeld onder water. Als het al te erg was bracht vader ons met paard en wagen.
ln de laagste klassen begonnen we met lei en griffel en daarna, in de hogere klassen, leerden we schrijven met pen en inkt. Sinds begin jaren zeventig zijn veel van die kleine dorpsschooltjes verdwenen en worden de kinderen met bussen naar scholen in grotere plaatsen vervoerd.

In Uelsen naar de kerk…

We hoorden in die tijd kerkelijk onder de gereformeerde gemeente Uelsen, die twee pastores had. Nadat ik van school kwam ging ik zes jaar lang ’s winters een avond in de week naar de kathechisatie in Uelsen. We gingen daar op de fiets naar toe. Omdat de straten in die tijd uit kinderkopjes (keien) Hervormde kerk in Uelsenbestonden was het vaak moeilijk fietsen. Langs de straat was een vlakker gedeelte, een soort spoor. Als je goed kon fietsen kon je daar over. Als het glad was lukte het daar ook niet goed. Nadat we de zes jaar kathechisatie achter de rug hadden werden we in Uelsen aangenomen. We werden dan toegelaten tot het Heilig Avondmaal.
Op 26 april 1931 ben ik aangenomen en kreeg ik een bijbel. Die bijbel was in het Duits, maar in de kerk was Nederlands nog lang de voertaal, wat ik echter niet meer heb meegemaakt. Mijn moeder zong nogal veel, meest in het Hollands en dan dacht ik: Wat moet ik daar nu van maken!

Als maagd bij Riekerman…

Toen ik van school kwam moest ik samen met mijn oudere zuster het vrouwenwerk op onze boerderij opknappen. We hadden veel land en altijd wel enige knechten. lk had ook nog twee jongere broers, die we af en toe moesten helpen met huiswerk. Maar dat liet ik graag over aan mijn zuster. Ik maakte liever een varkenshok schoon. Toen de jongens wat groter waren heb ik tegen mijn moeder gezegd dat ik wel een tijdlang uit huis wilde. Zodoende ben ik rond mijn 21ste als maagd (dienstbode) bij Sandscholte in Breklenkamp terecht gekomen. Sandscholte woonde op het erf Riekerman. Het was een beetje familie van ons. Ze hadden geen kinderen. lk was daar intern en verdiende er een paar gulden.
De boerin was zo op me gesteld dat ik zo nu en dan als extraatje een nieuw kleed kreeg. Riekermans Harm (1890-1977) , de boer, zei me dat als er iemand van de belasting zou komen, ik moest vertellen dat ik familie was en niets verdiende. Zodoende hoefde hij geen rentezegels voor me te plakken. Dat interesseerde me in die tijd niet zoveel, want ik wist toen nog niet dat ik later in Holland zou komen wonen.
Boerderij de Weerd BreklenkampVan de vrouw van Sandscholte, (Hendriken Onste 1896-1984) heb ik Nederlands geleerd, hoewel zij ook uit Duitsland kwam. Die vrouw zong graag en wanneer Harm 's avonds naar bed ging, zei Hennigje "Laat de kerels maar in bed liggen, wij gaan nog wat versjes zingen". Als ik dan een woord tegenkwam, dat ik niet begreep, vroeg ik haar wat het betekende. Dan legde ze me dat uit en zo heb ik heel wat van de Nederlandse taal geIeerd. In die tijd vermoedde de boerin misschien al dat ik later hier zou gaan wonen.
lk ben ongeveer tweeëneenhalf jaar bij Sandscholte gebleven. Daarna moest ik terug naar huis omdat mijn zuster ging trouwen. Inmiddels had ik in Breklenkamp verkering. Menigeen dacht toen ik wegging bij Sandscholte, dat de verkering wel uit zou raken, maar dat gebeurde niet.

Vader als soldaat…

lk weet nog goed dat mijn vader tijdens de Eerste Wereldoorlog in militaire dienst was. Als hij met verlof thuiskwam ging hij met de trein naar Neuenhaus en van daar ging hij lopend naar huis. Wij kinderen lagen dan meestal in bed, in een bovenkamer. Als vader thuiskwam klopte hij aan en wilde hij altijd eerst een bad omdat hij onder de luizen zal. Dat vergeet ik nooit weer. lk weet nog dat hij, toen hij van een verlof weer terug moest, in school afscheid van ons kwam nemen. De meester was vooraf van zijn komst op de hoogte.
Een broer van mijn vader is in de oorlog 1914-1918 gesneuveld. Ik kon toen gewoon niet geloven dat hij nooit terug zou komen. In de Duitse steden zal het in de oorlog niet zo best geweest zijn, maar de boeren op het platteland hadden altijd wel eten. Er wordt dan ook wel eens gezegd: ”Ne vis kan nig vezoepn en ne boer nig vehongern".

Het ‘onwieze geald’…

In de tijd dat het geld steeds minder waard werd in Duitsland, karnden we zelf en de boter werd, nadat ze mooi was opgemaakt, door vader met paard en wagen naar een winkelier in Neuenhaus gebracht. De winkelier verkoop de boter weer door aan zijn klanten. Gewoonlijk bracht vader weer andere waar mee voor het ontvangen geld, vooral in de tijd van de geldontwaarding. Want als hij geld meebracht naar huis, dan was dat de dag daarna al veel minder waard. Op zekere dag kostte een reep chocolade een biljoen mark.1 Biljoen mark
In die jaren bouwde mijn vader een potstal ofschoon hij het geld er eigenlijk niet voor had. Maar als hij het niet gedaan had en het geld bewaard had, zou hij er later niets meer voor gekregen hebben. lk heb van dat geld, dat we het “onwieze geald” noemden, niets bewaard.
Hendrik Bosink, die wat later mijn man werd, kwam uit Hollands Breklenkamp. Hij had in die tijd een heleboel vrienden over de grens. Het Nederlandse geld had ten opzichte van het Duitse veel meer waarde. Voor enkele centen kon men toen een borrel kopen. lederen in ons dorp kende Hendrik dan ook, omdat hij met zijn harde guldens heel veel kon doen.

Getrouwd…

Als je vroeger verkering had, ging je niet zo gauw met elkaar naar huis. Je ontmoette elkaar buiten wel eens op zondagmiddag. Tegen de winter ging Hendrik met me mee naar huis en hebben we samen bij mijn ouders koffie gedronken. Vanaf die tijd kwam Hendrik regelmatig bij ons thuis. Hij fietste altijd binnendoor de groene grens over, wat in die tijd mocht. Toen we ongeveer zeven jaar verkering hadden gehad, zijn we getrouwd in de Hervormde kerk van Ootmarsum. Het was op een dinsdag in mei 1938. Het was een drukke dag. 's Morgens kwamen de noabers uit Breklenkamp naar Hilten om me op te halen. Daarna zijn we samen met de noabers uit Hilten via de officiële grensovergang Laagse Paal naar Ootmarsum gegaan voor de trouwerij, waarna we weer teruggekeerd zijn naar mijn ouderlijk huis om te eten.Trouwfoto Hendrik Bosink en Zwenna Markert (de Weerd) Breklenkamp 1938
Vervolgens moest ik alle noabers in Hilten langs om afscheid te nemen. lk ging immers de buurt uit. Bij dat afscheid werden we vergezeld van onze noabers/ophalers uit Breklenkamp. Zij zongen daarbij een lied, waarvan ik niets begrepen heb. Dat kwam omdat ik nogal zenuwachtig was. Na het afscheid wilden de noabers uit Hilten ons weer wegbrengen naar Breklenkamp, maar de Duitse buren hadden de papieren niet voor elkaar, zodat ze de grens niet over mochten. Dat duurde nogal even en ondertussen stonden wij maar bij het grenskantoor te wachten. Tenslotte zijn de noabers maar weer naar Hilten teruggegaan en hebben nog een tijdlang feestgevierd bij een van hen. De kommiezen wilden hen er niet doorlaten, hoewel ze 's middags, toen we trouwden, de grens wel over mochten.
Intussen zat men in Breklenkamp op ons te wachten en ze begrepen maar niet waar we bleven. Opbellen konden we niet, want in die tijd had haast niemand telefoon. Met de trouwpartij waren we ongeveer een week druk. De woensdag na de trouwdag moest de koeienstal schoongemaakt worden, want daar moesten de biervaten staan. Eigenlijk konden de koeien nog niet naar buiten want er was nog niet voldoende gras. Bij het schoonmaken van de stal hoefde ik niet te helpen, er was volk genoeg. Donderdags hadden we een feest voor de ooms en tantes en vrijdags was het feest voor de jongeren van de familie en buren. Toen was er muziek op de deel en kon er gedanst worden.
Een week voor we trouwden moesten mijn uitzet, meubels en andere spullen hier naar toe. Daarmee mochten we niet binnendoor over de groene grens. We moesten er mee de straat over via de Laagse Paal, waar een kommies al klaar stond. Vooraf hadden we moeten opgeven hoe Iaat we daar ongeveer Aleida Karnemaat-deWeerd Breklenkamp geb 1851dachten te zijn. Vanaf de grens ging de kommies mee naar ons huis en daar moest alles worden uitgepakt De kommies stond er bij met de lijst en keek of er spullen bij waren, die er niet op stonden.
Een bruidskoe heb ik toen niet mee gekregen. Wel kreeg ik later van mijn vader in plaats daarvan een electromotor. De motor, die we pas in 1948 kregen toen hier electriciteit was, is via het kanaal over de grens gesmokkeld. Dat was dus eigenlijk een uitgestelde bruidskoe. Voor we electriciteit hadden, gebruikte mijn man een dieselmotor.
Toen ik trouwde kwam ik hier in een al bijna vol huis. Een van mijn schoonzusters was toen getrouwd en vertrokken. Een tweede trouwde een week na ons en vertrok naar Duitsland. Mijn schoonouders leefden beiden nog. Mijn schoonvader is ongeveer twee jaar na mijn huwelijk overleden, maar mijn schoonmoeder leefde tot 1962.

De Breklenkampse boerderij…Koop erf de Weerd Breklenkamp door Hendrik Karnemaat 1901

Deze boerderij hoorde vroeger onder het kasteel Breklenkamp. Er is nooit grond bij geweest, die aan de andere kant van de grens lag. We hadden wel een gehuurd perceel in 't Spiek en nog andere stukken, die we gepacht hadden van Twickel. Bij het kasteel Breklenkamp hoorden vroeger elf boerderijen. Karnemaat (Hendrik 1843-1912 x 1874 Aleida de Weerd 1851-1921), de grootvader van mijn man, heeft de boerderij gekocht. Hij durfde het eigenlijk niet aan, maar omdat de familie er op aandrong heeft hij het toch gedaan.
In de tijd dat ik hier kwam, mochten we maar bij zes zeugen biggen hebben, dat was om de productie te beperken. Het was in de crisisjaren. We hadden toen tien koeien, terwijl de meeste boeren er vier tot zes hadden. Toen mijn ouders voor de eerste keer kwamen kijken, hadden ze hier in alle hokken en hokjes vee en jongvee. Mijn schoonvader was nogal vooruitstrevend. We hadden zodoende toen ook al een potstal.

Meer gemoedelijkheid…

Vroeger ging het allemaal veel gemoedelijker. Tegenwoordig wordt geregeld op de klok gekeken. Op de boerderij kwam men ’s morgens vroeg uit bed. Meestal werd eerst gedorst.
Toen ik hier kwam gingen we met zijn vieren melken; mijn man en ik en verder mijn schoonmoeder en mijn schoonzuster. Mijn man kon goed melken. In Duitsland deden mannen dat niet. Van mijn broers kon niemand melken, dat was vrouwenwerk. lk had het nooit goed geIeerd, omdat ik gewoonlijk ander werk deed, zoals varkens voeren en stallen schoonmaken. Bij het melken bleef ik in het begin dan ook achter. Melken is iets dat je niet zomaar kunt, dat moet je echt Ieren.
Mijn schoonmoeder ging ook altijd mee naar het land, als er gehooid moest worden of om rogge te binden. lk moest altijd flink doorwerken om haar bij te kunnen houden. Van het roggebinden kregen we zere handen, maar even goed moesten we er later mee in het afwaswater. 's Morgens om zeven uur waren we gewoonlijk op het land om te melken. Daarna werd thuis gegeten, maar er werd wel koffie op het land gebracht. In de oogsttijd werd tegen half twaalf een borreltje gedronken en na de middag nog een. In het land werd een gat gemaakt waarin de fles werd opgeborgen en daarover werd een garf gelegd om de jenever koel te houden. Ook tijdens het slachten werden er altijd enige borrels gedronken. Bier had men nooit in huis, dat werd veel minder gedronken.

Volk langs de deur…Rogge oogst bij Bosink in Breklenkamp

Toen ik vroeger nog bij Riekerman werkte, kwamen daar geregeld mensen langs om iets te verkopen of om eten te bedelen. Bij mijn ouderlijk huis in Duitsland was dat veel minder.
Bij Riekerman in de buurt, ‘op n kaamp’, had zo’n zwerver, die zich Hendrik Weltevreden noemde, een hut gemaakt. Die man liep altijd met een kruiwagen rond. Bij Riekerman, liepen geregeld zwervers en ze kregen er altijd een goed bord eten. Bij Stokkn Toon in Lattrop kwamen er ook veel aan de deur. Daar kon iedereen terecht en ze mochten gewoon aan tafel mee eten.
AI die zwervers hadden zo hun eigen adressen, waar ze te eten kregen.Bij ons in Duitsland was het de gewoonte elke dag na het eten, druk of niet, een stuk uit de bijbel voor te lezen. Meestal één hoofdstuk, dat gewoonlijk werd voorgelezen door de vader. Wanneer het een lang hoofdstuk was, deed men het in twee of meer gedeelten en maakte men een teken om aan te geven, waar men gebleven was.
lk kan me nog herinneren, ik was toen nog een kind, dat vader ook eens uit de bijbel voorlas. Het betreffende hoofdstuk ging over joden. Die middag zat er een jood bij ons aan tafel en toen hij het een poosje had aangehoord stond hij op en vertrok zonder iets te zeggen. Hij is daarna ook nooit weer bij ons geweest.

Kanaal…

Toen ik hier in 1938 kwam wonen was het kanaal nog niet zolang klaar. Het is in de crisisjaren met de schop gegraven. Tijdens de aanleg ervan is nog iemand omgekomen, een zoon van een visboer uit Denekamp. Tijdens een onweersbui met flinke windstoten hield deze de stalen golfplaten van het dak vast om te voorkomen dat ze eraf waaiden. Toen de bliksem op het dak sloeg, werd hij erdoor getroffen.
Het kanaal is slechts een omleidingskanaal van de Dinkel en is niet erg diep. Mijn man heeft zich vroeger eens lieslaarzen aangeschaft, waarmee hij door het kanaal kon lopen zonder natte voeten te krijgen. Vóór het kanaal werd gegraven stond het hier geregeld blank. Nu gaat het overtollige water via Duitsland de Dinkel in.

Kleine smokkelaars…

In de tijd dat ik bij Riekerman werkte, nam ik meestal wat koffiebonen mee over de grens als ik naar huis ging. Die stopte ik niet in een van mijn jaszakken, maar in een speciaal daar voor gemaakte, wat grotere, stoffen buidel. Zodoende kon ik de koffie onder mijn kleren wat beter wegdrukken.
Voordat ik in Breklenkamp kwam werd er veel gesmokkeld. Als er gesmokkeld moest worden begon men bij een boerderij een denkbeeldige hond te lokken met ‘Juno’. Deze kreet werd gehoord door de volgende boer en die gaf hem weer door. Tenminste als de kust veilig was. Het was een soort wachtwoord dat men gebruikte om aan te geven, dat er geen kommiezen in de buurt waren en dat de smokkelaars hun gang konden gaan. lk heb ook weleens gehoord dat ze in vroeger jaren op een ‘waagnrong’ (ijzeren steun van wagenladder) sloegen om te laten weten dat alles veilig was.
Rogge maaien bij Bosink in Breklenkamp ca. 1950Voor het kanaal er was liep hier een pad de grens over, dat door iedereen werd gebruikt. Mijn schoonvader bracht via dit pad de eieren naar Lage. Zodoende had hij dan weer wat ‘tuk geald’. Men ging ook wel met andere waren, zoals groente, over de grens naar verschillende markten in Duitse dorpen in de omgeving. Mijn schoonvader had overal geheime hokjes en vakken, maar die werden niet meer gebruikt toen ik hier kwam. lk ontdekte ze op zolder omdat ik voor het hooien de zolders schoonveegde. lk denk dat daar vroeger koffie in werd verborgen, want heel Duits Breklenkamp kwam hier koffie halen. Tabak en thee werden ook wel meegenomen, maar koffie was toch wel hoofdzaak. Sterke drank, foezel, kwam weer van de overkant. Mijn schoonvader praatte nooit over die geheime bergplaatsen en ik heb ook nooit van hem gehoord, wat er in had gezeten. Hij vond: dat is geweest en voorbij.
Ooit heeft zich een Duitse boer, die betrapt was tijdens het smokkelen, in de gevangenis van Neuenhaus opgehangen. Wat ons betreft hield de koffiesmokkel op toen de kinderen de waardepunten van de koffiepakken haalden. Toen wilde men de koffie van ons niet meer, men wilde ook de waardebonnen er bij hebben. lk was blij dat de meisjes de punten er afhaalden, want nu was het ‘smokkelen’ tenminste voorbij.
Toen ik in mijn ouderlijk huis in Hilten was, werd nog veel vee gesmokkeld. We hadden een knecht, die ’s nachts geregeld weg was, dan ging hij smokkelen. Meestal in de buurt van het ‘Geteler ven’. Daar werd veel gesmokkeld. Ik was daar helemaal niet geschikt voor. Alleen al als ik ergens op de uitkijk moest staan, had ik een halve dag daarvoor buikpijn.

Op familiebezoek…

Tijdens oud- en nieuwjaar in 1940 zijn mijn man en ik naar mijn ouderlijk huis geweest om ‘hen kookn te goan’. Vanwege de vele sneeuw zijn we toen lopend gegaan. Later lag de sneeuw zo hoog dat we drie dagen bij mijn ouders zijn gebleven. We mochten met een speciale pas hier in de buurt de grens over. Op die pas stond het nummer van de grenssteen vermeld, waar we de grens over mochten. In de oorlogsjaren viel het nog wel mee, maar na de oorlog was het een tijdlang heel moeilijk over de grens op familiebezoek te gaan.
Er lag toen aan de Duitse kant een strook, die ontruimd moest worden en waar niemand mocht komen. In die tijd was ik helemaal afgesloten van mijn geboortestreek. lk kon naar geen enkele begrafenis. Toen heb ik echt gemerkt in een ander land te wonen. lk was te bang om stiekem de grens over te gaan, want de bewakers waren niet zo gemakkelijk.
Toen ik wat later weer naar mijn ouderlijk huis kon, was mijn ene broer er niet meer. lk wist al wel dat hij vermist was, want berichten van die kant bereikten ons wel.

Zelf turf steken…

Turf haalden we vroeger uit Georgsdorf. In het veen werd een stuk grond gehuurd. In mei gingen de mannen er naar toe om de turf te steken en in het najaar werd deze weer opgehaald. Dan kon de turf de hele zomer drogen. Mijn man ging 's morgens in alle vroegte weg met twee wagens en twee paarden en kwam dezelfde dag laat terug. Hij ging dan binnendoor de groene grens over. Als de turf tijdens het drogen in de zomer zo nu en dan eens moest worden omgekeerd gingen de vrouwen en meisjes ook mee. Dat heb ik trouwens nooit gedaan.

De familie van mijn schoonouders…

Leida Bosink-Karnemaat en Zwenna Bosink-Markert (de Weerd) BreklenkampMijn man Hendrik is in 1907 geboren in Breklenkamp. Mijn schoonmoeder was Aleida Bosink-Karnemaat (links op foto en rechts haar dochter Geertken in 1961), die hier ook geboren is. Bij Karnemaat hadden ze drie kinderen. Een jongen en een meisje zijn als kinderen van ongeveer zeven jaar gestorven aan tbc, zodat mijn schoonmoeder als enig kind achterbleef. Later is ze getrouwd met Harm Bosink, die geboortig was uit Nordhorn. Hendrik Karnemaat, de grootvader van mijn man, is in Bimolten geboren. Dat ligt over de grens, dicht bij Veldhausen.
Eens was ik in Ootmarsum tijdens een begrafenis en daar kwam ik aan de praat met een man uit Lage, die op het kerkhof een grafsteen zag met de naam Karnemaat. Die stond op het graf van mijn schoonmoeder. Toen de man die naam zag, merkte hij op dat hij een oude tuugkiste op zolder had staan, waarop de naam Karnemaat stond. Vroeger zijn er van de familie Karnemaat enkelen naar Amerika gegaan. Ze hebben toen alles moeten verkopen. In Lage is die verkoop gehouden en vermoedelijk is die tuugkiste bij de familie van die man terecht gekomen.

Dit verhaal is met toestemming van de Stichting Heemkunde Denekamp overgenomen uit ‘Kuieren langs de grens’, uitgegeven in 1992.

Familie Harm Bosink-Leida Karnemaat (de Weerd) Breklenkamp (Foto J SwaabAmsterdam) Foto 1919

Familie Bosink-Karnemaat (de Weerd) Breklenkamp (Foto 1919)

Vlnr:
1 (oma) Weduwe Aleida Karnemaat-de Weerd *1851
2 Geertke Bosink *1914
3 (vader) Harm Bosink *1877 Nordhorn-Bakelde (x nr 6)
4 Leida Bosink *1910
5 Hendrik Bosink *1907
6 (moeder) Leida Bosink-Karnemaat *1880 (ev nr 3, dv nr 1)
7 Dina Bosink *1917
8 Mina Bosink *1912