In een katholiek tijdschrift "De Godsdienstvriend" uit het jaar 1819 vond ik een verslag van de inwijding in dat jaar van de R.K. Kerk te Lattrop en het feestelijk inhalen van de pastoor van deze parochie. Vanaf dat jaar konden de katholieke bewoners van Lattrop en Breklenkamp te kerke gaan in hun eigen parochiekerk.
Zoals in het verslag is beschreven werden voordien de H. Missen opgedragen in boerenhuizen. Zelfs ging men te kerke in Ootmarsum, een voettocht van anderhalf uur en in de winter, als de wegen soms praktisch onbegaanbaar waren, zelfs twee uur lopen. Ook was er een periode dat er in het Huis Brecklenkamp een H. Mis werd opgedragen. Eveneens werd er in het klooster Frenswegen gekerkt.
In de jaargangen 1980, nr.4 en 1981, nr.1 van 't Onderschoer is dit reeds uitvoerig beschreven door C. Hamers. Het in 1819 gebouwde waterstaatskerkje (met pastorie en schuur) werd in 1926 vervangen door de huidige kerk en pastorie.
"Oostmarsum, (kwartier Twente.) Heeft Z.M. onze geëerbiedigde Koning, zijne Roomsch Catholijke onderdanen aan verscheidene oorden des Koningrijks in het herstellen of bouwen van Kerken, op eene vaderlijke wijze begunstigd: Hoogst deszelfs goedheid heeft te dien opzigte ook hen niet vergeten, die de uiterste grenzen zijns Rijks, naar de zijde van het Koningrijk Hanover, bewonen. De Roomsch Catholijke inwoners der Boerschappen Latterop en Brekkelenkamp, en behoorende tot de Roomsch Catholijke Gemeente van Oostmarsum, hadden in de laatste maanden van het vorige jaar het geluk gehad, om, ondersteund door de milddadige hulp van Z.M. in het midden hunner afgelegene en waterachtige Boerschappen, eene Kerk en Pastoorswoning te stichten; waardoor zij, ontslagen van de akelige noodzakelijkheid, om hunnen Godsdienst nog langer in boerenhuizen, onder het geraas van paarden, koeijen en ander vee te verrigten, in de mogelijkheid werden gesteld, om deszelven op eene, met zijne waardigheid meer overeenkomstige wijze, waar te nemen.
Te dien einde werd in de maand December hun nieuw Kerkgebouw plegtig ingewijd door den Hoogeerwaardigen Heer H.A. Peese, Aartspriester van Twente; bij welke gelegenheid deze brave en eenvoudige landlieden hunne hartelijke blijdschap en dankbaarheid toonden, wier uitboezemingen, door een opzettelijk daartoe vervaardigd lied, zich deden hooren, waarin de roerendste trekken hunner Godsdienstige en erkentlijke gevoelens voorkwamen.
Den daarop volgenden Zondag, werd voor de eerste maal de Heilige Mis-Offerande in de nieuwe Kerk plegtig opgedragen, door den Weleerwaardigen Heer B. Jochems, Pastoor te Oostmarsum, geadsisteerd door de Heeren, zijne beide Kapelaans.
De Goddelijke goedheid wilde echter de vreugde en het geluk dier welmeenende landlieden nog meer volmaken. In de maand Januarij laatstleden, werden deze beide Boerschappen tot eene afzonderlijke Parochie verheven, over welke de Weleer-waardige Heer Joannes Vinke, Kapellaan te Oostmarsum, als Pastoor werd aangesteld.
De eerste Februarij was de bestemde dag, waarop deze bezit van zijne nieuwgestichte Pastorij zou komen nemen. Die dag is waarlijk gedenkwaardig: niet alleen om de Roomscn Catholijke, maar ook de Gereformeerde bewoners dier streken, wedijverden met elkander, om den nieuwen Pastoor op de luisterrijkste wijze af- en in te halen. Op het onverwachtste vertoonde zich in den voormiddag, te Oostmarsum, een trein van veertig man te paard, en reed in de schoonste orde door de stad, gevolgd wordende, door de noodige wagens tot vervoering der goederen en meubelen, alsmede door eene koets, bespannen met vier paarden en bestemd voor den Pastoor. De zweepen der voerlieden, de hoofdstellen en staarten der paarden waren met linten versierd, en leverden eene niet onaardige vertooning op. De Burgers van Oostmarsum, ook van de aanzienlijkste, werden door dien statigen trein uitgelokt, om denzelven tot buiten de stad naar het ouderlijk huis des nieuwen Pastoors te volgen.
Zijn Eerwaardige, echter aan net stille en zedige de voorkeur gevende, verzocht en verkreeg van zijn statelijk geleide, dat het hem langs eenen buitenweg voorbij de stad wilde voeren. Even achter de Dinkelbrug op den eersten afloopenden weg naar Latterop en Brekkelenkamp, was een eereboog opgerigt. Niet ver van de Pastorij kwam een aantal Geestelijke Maagden haren nieuwen Herder eene versierde kroon te gemoet dragen; terwijl de weg naar de Kerk aan beide zijden met takken bestoken, en de ingangen van Kerk en woning met eerebogen bezet waren.
Nu hief de juichende menigte een welgepast zanglied aan, waarmede zij haren Pastoor verwelkomde, en hem zingend in kerk en huis geleidde; waarna zijn Eerwaardige aan de Roomsch Catholijke en Gereformeerde ingezetenen zijnen hartelijken dank voor de hem betoonde eerbewijzen betuigde.
Des Zondags daaraanvolgende, nadat hij de Hoogheilige Mis-Offerande voor het heil zijner schapen had opgedragen, predikte zijn Eerwaardige naar aanleiding der woorden: “weid mijne Schapen”, Joh. XXI: 17, door welker uitbreiding de Ieden dezer nieuwe Gemeente zoodanig getroffen werden, dat hunne aandoening, een volledig bewijs opleverde, dat zij waardig zijn eenen eigenen Herder in hun midden ontvangen te hebben.
Zoo ziet men, ter beschaming van het trotsch en ijskoud ongeloof, hetwelk, altoos op verlichting stoffende, niets dan werken der duisternis voortbrengt, dat God het zwakke en eenvoudige verkiest, om het opgeblazene en sterke te vernederen; zoo ziet men en zal het altoos zien, dat slechts de Godsdienst van Jezus Christus de harten raakt, en zijne belijders tot gehoorzame en dankbare onderdanen des Konings vormt.”
J.A. den Ouden.
Bovenste foto: exterieur Roomsch Catholijcke (Waterstaats)kerk te Lattrop plm. 1900. Tekening naar foto door J. Bezuyen te Denekamp.
Onderste foto: interieur kerk te Lattrop.