Deze nieuwsbrief wordt u aangeboden door de redactie van de website
Heemkunde-Lattrop-Breklenkamp.
Op deze site vindt u de rubriek ‘Nieuws/mededelingen’ waarin actuele wijzigingen of aanvullingen worden vermeld. Met deze nieuwsbrief willen wij u op de hoogte brengen van nieuwe artikelen en, waar nodig, om uw medewerking vragen.
Hebt U geen interesse in deze mail dan kunt u zich hiervoor afmelden. Een bericht naar de redactie is voldoende: b.busscher@kpnplanet.nl.
Nieuws/mededelingen:
Geplaatst op de website:
# In de rubriek Nieuwsbrieven: december 2016 jaargang 3 nummer 12
# In de rubriek In gesprek met…: H.J. Bergman uit Breklenkamp…
Bewonersgeschiedenis Pickemaets bakhuijs in Lattrop (slot)…
Hannes Haamberg en Leis Ruël 07-06-1946
Johannes Franciscus Haamberg is geboren op 27 maart 1909. (Baks) Hannes trouwt op 7 juni 1946 met Aleida Gezina (Leis) Ruël geboren 19 oktober 1922 op het erf Willems of Reulke in het Binnenbrook in Lattrop. Zij wordt nu Baks-Leis genoemd.
Uit dit huwelijk:
1 Hermanus Bernardus Alfonsus Haamberg *11 juni 1955 (zie hierna).
Herman Haamberg en Ine Spekhorst 13-09-1979
Herman Haamberg trouwt op 13 september 1979 met Ine Spekhorst *1958 in Denekamp.
Uit dit huwelijk:
1 Raymond Bernhard Johannes
2 Mark Bernard Josef
3 Petrus Hermanus Johannes
4 Ellen
2015
Het Pikkemaat Bakhuis of oude Pikkemaat is dus in 1676 ontstaan uit een bakhuis van het erf Pikkemaat. De naam ‘oude Pikkemaat’ is strikt genomen hier niet van toepassing. De term ‘oude’ voor een erfnaam werd gegeven aan een huis voor uittredende ouders. Daarvan was hier geen sprake. Zo’n huis werd ook wel een ‘lijftuchthuis’ of ‘negendedeelhuis’ genoemd. De ouders hadden recht op 1/9 deel van de opbrengsten van de boerderij om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud.
De bewoners van het Bakhuis, pachters van het erf Pikkemaat, hadden het moeilijk om een redelijk bestaan op te bouwen zoals zoveel keuterboeren. Ze begonnen met relatief weinig en de grond die ze tot hun beschikking kregen moest meestal nog ontgonnen worden. Rondom hun huis was wel wat landbouwgrond en hooiland en ‘vanzölf’ een ‘goardn’ met vruchtbomen en voor de eigen groente. Veur ’n nieneind werd weer een nieuw bakhoes gebouwd want ze moesten wel hun oogsten hoog en droog kunnen bewaren en beschermen tegen ratten, muizen en ander ongedierte.
In 1694 wordt het erf nog omschreven met de vermelding pp, pauper-pauper, zeer arm dus. In de daaropvolgende Vuurstedenregisters wordt het erf niet eens genoemd.
Toch staat er in 1832 op de kadasterkaart een boerderij getekend met een dubbele ‘achteroet’, weinig kleiner dan het Pikkemaat. Alle bewoners hebben als beroep akkerbouwer of landbouwer. Geen enkele keer wordt een nevenberoep vermeld. Tot de verplaatsing waren er weinig of geen mogelijkheden om de pachtboerderij uit te breiden. Na 1850 nam de boerderij langzaam in omvang toe, mede door moeizame ontginning van de omliggende heidegronden. De bemesting ging nog op primitieve wijze. Plaggen uit de stal werden op de gronden ‘gestreid’ en onder geploegd. Meststoffen zaten er weinig in. Tot ca. 100 jaar geleden de kunstmest zijn intrede deed. Dat was een hele verbetering, maar deze kunstmest moest wel gekocht worden. In de jaren ’50 van de vorige eeuw werd het hele landschap op de schop genomen; de ruilverkaveling. Kleine boeren hadden al gauw geen bestaansrecht meer; alles moest groter volgens Mansholt. Nu zijn we deels weer terug bij af. De meeste kleine boeren hebben het ‘loodje gelegd’. Er zijn andere bestemmingen voor hun boerderijen en gronden gevonden. Of de landbouwgrond is verpacht aan de overblijvende boeren. Wie had dat 60 jaar geleden kunnen bedenken.
Het ‘Baksboer’, zoals het erf de laatste 100 jaar wordt genoemd, is door de bakens op tijd te verzetten en door hard te werken, inmiddels een flinke boerderij geworden, ondanks de opsplitsing begin jaren ‘50. Getuige ook de meerdere prijzen die met het melkvee worden behaald. Van keuterboer tot grote boer in bijna 340 jaar.
Dat hadden Hendrik Lucasz Bonckinck en Gebbe ten Pickemate in 1676 niet kunnen bevroeden. Ze zouden als eerste landbouwer op dit erf maar wat trots zijn geweest. Foto boven: het erf Baksboer in 2015
Het volledige artikel wordt op de website Heemkunde-Lattrop-Breklenkamp geplaatst in de rubriek ‘Erven’.
Basisschool Lattrop 1990 Groep 5 en 6
Onderste rij vlnr:
Jan Maatman, Tim Rook, Joost Elshof, Jeroen Ruël, Kim Schröder, Anne Niehoff, Tom Niehof, Dennis Kleissen, Menno Wolkotte, Koen ten Dam en meester Karel Kunne.
Bovenste rij vlnr:
Wilco Groeneveld, Dennis Warmes, Maurits Kleizen, Ivo Niehoff, Maureen Niehof, Elise Arens, Ellen Hulsmeijers, Miranda veldhuis, Ellen Niehof en Silvia Roepe.
Registrum Memoriale
Parochiae
SS Ap. Simonis et Judea
Loci
De
Latterop
Sinds de bouw van de 1e kerk in 1818 zijn door de pastoors diverse geschriften bijgehouden; o.a. het ‘Registrum Memoriale’.
In deze en komende nieuwsbrieven citeert de redactie hieruit.
Caput I
Oprigting, omschrijving der Parochie.
De parochie dagteekent van het jaar 1818; in welk jaar, op het hoogfeest der geboorte des Heeren, de eerste H.H. Mis in de kerk is opgedragen. Zij is ontstaan door afscheiding van de parochie Ootmarsum, waarvan de twee Buurtschappen Latterop en Brekelenkamp tot dien tijd deel hebben uitgemaakt.
Bij de wederinvoering der kerkelijk Hiërarchie in Nederland, is Zij in hare uitgestrektheid onveranderd gebleven en zijn, door Zijn Doorl: Hoogw: de Aartsbisschop J Zwijsen, onder den titel van RK Parochie van de HH Ap. Simon en Judas te Latterop, hare grenzen omschreven.
“Noordwest-Noord en oostwaarts vindt deze parochie hare grenzen in de grenzen welke ons Koningrijk van Hanover scheiden; ten zuidoosten paalt zij aan de bekende Markenscheiding tusschen Latterop en Noord-Deurninge, vervolgens maakt de rivier de Dinkel hare grenzen uit.
Bouw van de nieuwe kerk en pastorie te Latterop
in de jaren negentienhonderd en vijf en twintig en negen
tienhonderd en zes en twintig.
De nieuwe kerk en pastorie te Latterop Gemeente Denekamp, zijn gebouwd in den jaren 1925 en 1926. De eersten steen werd gelegd op den 19den Augustus van het jaar 1925 door den Hoogeerw. Heer Deken J.H. Scholten te Oldenzaal. Bij de plechtigheid waren ook tegenwoordig de Zeereerw. Heer J.W.J. Brandts, pastoor der Parochie Latterop en het kerkbestuur: L.J. Wassink, G. Scholten Lubberink, J. Horsthuis en J. Groeneveld; de Zeereerw. Heer Pastoor W. Knuif Denekamp, zijne kapelaans J. Lammert en A. Groen; H.O.S. Oostveen, Rector van ’t St. Nicolaasgesticht te Noord-Deurningen; Zeereerw. Heer Pastoor H. Weller, te Tilligte. De architect Joseph Cuijpers en de Aannemer: G. de Kinkelder te Arnhem.
Burgemeester Wijnia van Denekamp en zijne beide Wethouders, Aarnink van Tilligte en Derkman van Denekamp en talrijke parochianen.
De kerk werd gewijd door den Hoogeerw. Heer Deken J.H. Scholten te Oldenzaal, op last van zijne Doorl. Hoogwaardigheid Mgr. H. Van de Wetering Aartsbisschop van Utrecht, op den 20 mei 1926. Na de wijding werd de H. Mis opgedragen door den Zeereerw. Heer Pastoor J.W.J. Brandts te Lattrop. Onder die H. Mis werd eene predikatie gehouden door den Hoogeerw. Heer Deken J.H. Scholten te Oldenzaal.
In eene schoone redevoering bracht hij dank aan God en aan de parochianen voor hunne volhardende medewer-king voor de totstandkoming van de schoone en prachtige kerk. Na de predikant werd door den Hoogeerw. Heer Deken J.H. Scholten te Oldenzaal de H. Mis opgedragen aan ’t hoofdaltaar.
Caput II
Namen der bijzondere weldoeners dezer Kerk,
benevens vermelding der geschenken.
1 De weduwe Rikkink heeft in het jaar 1855 geschonken aan de kerk een verzilverd wierookvat en scheepje ter waarde van f 60.
2 De erven Kristen het vloerkleed om den Altaar benevens het Maria en Jozeph beeld ter waarde van f 200.
3 Henricus Schobbartel het Kruisbeeld benevens de beelden der patrionen Simon en Judas ter waarde van f 100.
4 Joanna Roelofs GD (red.: Geestelijke Dame of kloppe) een zilveren gedeeltelijk vergulde ciborie ter waarde van f .
Red: Johanna Roelofs, geb. Lattrop 30 (Roelofshuis/Roolsboer) omstr. 1817, ged. Ootmarssum (RC), Naaister en kloppe, † Lattrop 29 (bovenkamer in Roelofshuis) 10 maart 1860.
Dochter van Bernardus of Berend Roelofs, geb. Lattrop (Roelofshuis), ged. Ootmarssum (RC) 15 mei 1780, Landbouwer, † Lattrop 30 (Roelofshuis) 13 jan. 1858, zn. van Joannes Hofstede (noemt zich Roelofs) en Gesina Rolefs, tr. Ootmarssum (RC) 18 juni 1808 Maria Bossink, geb. Lattrop (Bossink), ged. Ootmarssum (RC) 17 sept. 1783, Landbouwster, † Lattrop 30 (Roelofshuis) ovl Lattrop 72 Keujer 20 nov. 1854, dr. van Berend en Gesina Kuijers.
5 Gerrit Huisken een rood misgewaad met dalmatiek ter waarde van f 250.
6 Jan Hendrik Reerink een Missaal met Kapittelstok 6 kandelaren en twee lusters voor beelden van koper verguld.
7 De wed. Reerink 2 Kandelabers ieder met drie armen van koper verguld ter waarde van f 39,50.
8 Joannes Reerink een wit misgewaad ter waarde van f 155.
9 Gezina Oortman een wit misgewaad ter waarde van f 75.
10 Door Johannes Alink en zijn vrouw (red.: op Vreehuis) is geschonken na de bevrijding in 1946 de Angelusklok ter waarde van ongeveer 500 gulden.
Red.: Gerardus Johannes Alink, geb. Lattrop 87 (Vreehuijs/Vreeboer) 12 jan. 1885, ged. Lattrop (RK) 12 jan. 1885, Landbouwer op Vreehuis 1914-1943, † Lattrop 87 (Vreehuijs/Vreeboer) 26 aug. 1950, begr. Lattrop (RK kerkhof) 30 aug. 1950, zn. van Gerhardus en Maria Pikkemaat, tr. Denekamp 20 mei 1914 Johanna Maria Arens, geb. Lattrop 29 (Bergsmid) 21 juni 1889, ged. Lattrop (RK) 21 juni 1889, Dienstbode bij de familie Arends-Leliefeld op De Bergsmid in Lattrop 29 1909-, Landbouwster op Vreehuis 1914-1943, † Lattrop 87 (Vreehuijs/Vreeboer) 4 juni 1963, begr. Lattrop (RK kerkhof) 8 juni 1963.
11 Door de fam. Schröder (op Boomhuis) zijn geschonken de gordijnen in het priesterkoor.
Redactie: Wegens het ontbreken van jaartallen is het niet mogelijk de overige weldoeners te traceren. Informatie hierover kunt u aan ons zenden; zie mailadres in de aanhef van deze nieuwsbrief.
Wordt vervolgd…
Familiegeschiedenis Busscher in Breklenkamp (II)
Geesken Mollendijck x 1711 Aelbert Warsinck…
Geesken Mollendijck is gedoopt op 2e kerstdag 1686 als dochter van Geert Lucasz (noemt zich Mollendijck) geb. ca. 1650 (herkomst onbekend) en Trijne Mollendijck geb. ca. 1654. Zij gaat op 28 juni 1711 in de Grote Kerk in Ootmarssum in ondertrouw en trouwt op 15 juli daaropvolgend Nederduits Gereformeerd met Aelbert Warsinck, ged. 7 juli 1689 op het gelijknamige erf in Breklenkamp. Op de trouwdag is zij 4 maanden in verwachting van haar 1e kind.
Het erf Molendijk is van 1485 tot 1854 eigendom van, eerst het Gasthuis Ootmarsum, later van de Kerk Ootmarsum. Het oude Mullendick ligt ca. 100 m1 westelijk, tussen de weg van Lattrop naar Lage en het Mullendick. Geesken kan hier van haar ouders en met toestemming van het Gasthuis Ootmarsum wonen en Aelbert trekt bij haar in.
Uit dit huwelijk worden 4 kinderen geboren: 1 Geesken Warsinck op 29 november 1711, 2 Catharina of Trijne op 4 februari 1714. Zij trouwt op 24 juni 1742 met Hinderik Ten Dam uit Ootmarssum. 3 Albert op 5 mei 1716 en 4 Aleida op 30 mei 1717. Moeder Geesken overlijdt in 1718 oud 32 jaar, vader Aelbert achterlatend met 4 jonge kinderen in de leeftijd van 7, 4, 2 en 1 jaar.
Aelbert Warsinck gaat op 13 november 1718 weer in ondertrouw en hertrouwt op 30 november Christina (Stine) Engbers geb. ca. 1693 op Goosink/Engbers (nu Oortman de Wever) in Breklenkamp. Zij is een dochter van Hendrick Harmsz (noemt zich Enghbertz) en Swenne Voet. Uit dit huwelijk worden 3 kinderen geboren. 1 Gesina Warsinck op 1-4-1720, 2 Swenneken op 21-6-1722 en Jannes op 29-9-1723.
In het Hoofdgeldregister van 1723 wordt bij het Olde Mollendijk vermeld: “Arme verklaren sich, bidden sich om Godes wil’, evenals het Olde Nijhof, De Huiskes en De Vos. De bewoners van deze 3 plaatsjes worden wel genoemd maar zijn zo arm dat ze zich tot God wenden om hulp. Er hoeft geen hoofdgeld te worden betaald.
Weduwe Christina Engbers x 1727 Lambert Busscher…
Aelbert Warsinck overlijdt in 1727 waarop de weduwe Christina Engbers op 15 juni 1727 in ondertrouw gaat en op 29 juni 1727 hertrouwt met Lambert Busscher uit Tilligte.
Lambert is geboren in het Busschershuijs op het Veldkarschpel, gedoopt op 22 november 1691 in Ootmarssum (RC) en is een zoon van Henrick Encht, noemt zich Busscher, en Henrickjen Busscher geb. Egberts. Uit dit huwelijk worden 3 kinderen geboren:
1 Aelbertus of Aelbert Busscher gedoopt 30 mei 1728. Hij trouwt op 12 april 1757 met Joanna Vleerbus geboren ca. 1732 in Mander. Aelbert trouwt bij haar in en wordt landbouwer op Vleerbos. Uit dit huwelijk 3 kinderen: Henrica Vleerbos *1758, Lambertus *1765 en Egbertus *1769.
2 Henricus Busscher ged. 29 september 1730. Zie hierna.
3 Gesina of Geesken Busscher ged. 28 december 1735. Zij trouwt op 1 maart 1767 het Henricus Bossink ged. 25 augustus 1732 en geboren op het erf Bossink, nu Bossem in Lattrop. Hij is een zoon van Jan Bossink en Geertjen Roelofs. Henricus wordt Landbouwer op Olde Grote Veldman later Eijerhuis in Breklenkamp. Dit plaatsje lag tegenover het Lutke Veldman en werd het laatst bewoond door Johannes Ruël, ook bekend als Eier-Jens. Uit dit huwelijk wordt in 1769 een zoon Hermannus geboren en in 1773 een dochter Christina. De ouders Lambert en Stiena worden in de Volkstelling van 1748 nog vermeld in het Meulendijks bakhuijs. Het is onduidelijk of zij vanaf het Oude Meulendijck hier naartoe zijn verhuisd of dat hier een verschrijving heeft plaats gevonden.
Na 1748 verlaat deze familie het Olde Molendijk en vestigt zich op het plaatsje Olde Lutke Veltman of Luttike Veldinks lijftugt dat toebehoort aan de familie Lutke Veltman in Breklenkamp.
Henricus Busscher x 1760 Gesina Schallinck…
Henricus (zie 2 hierboven) is de erfopvolger en landbouwer op het olde Lutke Veldman, trouwt op 4 mei 1760 met Gesina Schallinck * ca. 1735 plaats onbekend. In de overlijdens acte van haar zoon Harmen Busscher van 1834 wordt zij ook "Gesina Göttink" genoemd.
Uit dit huwelijk 3 kinderen:
1 Albertus Busscher ged. 21 februari 1761.
2 Hermannus Busscher ged. ~1764, zie hierna.
3 Stephanus Busscher ged. 1 februari 1767.
In de Volkstelling van 1795 wordt vermeld: “Hindrik in Oude Lutke Velde vijf personen”, wat betekent dat zowel de beide ouders als de 3 kinderen dan nog in leven zijn.
Wordt vervolgd…
Gevraagd:
Foto en bidprentje van Harm Jan Oude Ensink ook Oude Steenhof 1853-1936
Foto en bidprentje van Maria Geertruida Rosink 1862-1944
Bidprentje van Hendrika Schonhoff 1894-1955
Bidprentje van Maria Susanna Nijmeijer 1903-1993
Bidprentje van Johann Hermann Schonhoff 1854-1894,
zie afb. hiernaast.
Voorouders Geertruida Rerink Geertruida (Kling’n Truike)…
In 1798 trouwt Jan Hendrik Reerink van het erf Reerman in Lattrop met Zusanna Koelhuis-Reekers op het erf Koelhuis in Lattrop. Zoon Joannes Rerink trouwt 1e in 1818 met Zusanna Busscher uit Tilligte; trouwt 2e in 1837 met Maria Haamberg van het plaatsje Wiggers bakhuis in Lattrop; trouwt 3e in 1851 met Anna Bekhuis *1815 in Noorddeuringen. Zoon Hermannus Rerink uit het 3e huwelijk trouwt in 1878 met Maria Niehuis *1853 in Dorp Denekamp. Eerst wonen ze in het dorp Tilligte in het boerderijtje dat later nog bewoond zal worden door de gebroeders Wintels en het laatst door Bernard Schulte en zijn vrouw Sina Pikkemaat van De Geurner in Breklenkamp. Hermannus Rerink koopt in ca. 1890 een boerderijtje aan de Denekamperstraat, halverwege Ootmarsum en Tilligte. Voormalige bewoners familie Middelhorst-Molenhuis. Hij begint met een kleine herberg maar Rerink is eveneens kleermaker, waardoor de bijnaam Snieder-Mans ontstaat. Uit dit huwelijk worden 6 kinderen geboren. 1. Gradus Johannes 1880-1881. 2. Gradus 1882-1882. 3. Hendrikus in 1883, hij trouwt in 1911 met Maria Bossink uit Vasse en blijft wonen op het Snieder-Mans. 4. Nn levenloos 1887. 5. Maria Geertruida *1888 en 6. Bernardus 1890-1891.
Generatie I (proband)
Maria Geertruida Rerink, geb. Tilligte 18 (Wilmes/Wintels/Schulte) 5 aug. 1888, † Ootmarsum (verzorgingshuis Franciscus) 2 november 1989, tr. Ootmarsum 4 nov. 1912 Hermannus Bernardus Wilmes, geb. 1873 Tilligte, Metselaar, † Ootmarsum (Loop Jan) Kapelstraat 4 mei 1926, zn. van Joannes Bernardus of Jan Berend en Geertrui Raatgerink en wedr. van Gezina Maria Weustink.
Generatie II (ouders)
Hermannus Rerink, geb. Lattrop 64 (Koelhuis) 4 april 1853, Kleermaker, † Klein Agelo 28 (Snieders Mans) 31 juli 1908, tr. Denekamp 6 mei 1878 Maria Niehuis *1853 Dorp Denekamp dv Joannes Niehuis en Hendrika Rippert.
Generatie III (grootouders)
Joannes (Jannes) Rerink is geboren in Lattrop 51 (Koelhuis), zoon van Jan Hendrik Reerink en Zusanna (Zwenne) Reekers (of Rekers). Hij is gedoopt op 08-12-1793 in Ootmarssum (RC). Jannes is overleden op 19-02-1869 in Lattrop 51 (Koelhuis), 75 jaar oud. Jannes:
(1) trouwde, 24 jaar oud, op 07-01-1818 in Ootmarssum met Zusanna (Susanna) Busscher, 31 jaar oud. Zusanna is geboren in Tilligte 39 (Buschershuis). Zij is gedoopt op 08-12-1786 in Ootmarssum (RC). Zusanna is overleden op 03-04-1837 om 08:00 in Lattrop 51 (Koelhuis), 50 jaar oud. Van het overlijden is aangifte gedaan op 04-04-1837.
(2) trouwde, 43 jaar oud, op 23-11-1837 in Denekamp met Maria Haamberg, 22 jaar oud. Maria is geboren op 31-03-1815 in Lattrop 61 (Wiggers Bakhuis), dochter van Jan Haamberg en Gesina Nijhof. Zij is gedoopt in Ootmarssum (RC). Maria is overleden op 22-12-1845 om 23:00 in Lattrop 59 (Koelhuis), 30 jaar oud. Van het overlijden is aangifte gedaan op 24-12-1845.
(3) trouwde, 57 jaar oud, op 28-05-1851 in Denekamp met Anna Bekhuis, 35 jaar oud. Anna is geboren op 09-08-1815 in Denekamp, dochter van Albertus Bekhuis en Geertruij Dubbelink. Zij is gedoopt in Denekamp (RC). Anna is overleden op 07-12-1894 om 20:00 in Lattrop 58 (Koelhuis), 79 jaar oud. Van het overlijden is aangifte gedaan op 10-12-1894.
Generatie IV (overgrootouders)
Jan Hendrik Reerink is geboren in Lattrop (Reerman). Hij is gedoopt op 01-09-1774 in Ootmarssum (RC). Jan is overleden op 06-07-1831 om 06:00 in Lattrop (Koelhuis), 56 jaar oud. Van het overlijden is aangifte gedaan op 07-07-1831. Jan trouwde, 24 jaar oud, op 30-10-1798 in Ootmarssum (RC) met Zusanna (Zwenne) Reekers (of Rekers), ongeveer 33 jaar oud. Zwenne is geboren in Tilligte (Rekershuis). Zij is gedoopt omstreeks 1765 in Ootmarssum (RC). Zwenne is overleden op 22-01-1820 om 07:00 in Lattrop (Koelhuis) ovl Lattrop 18, ongeveer 55 jaar oud. Van het overlijden is aangifte gedaan op 23-01-1820. Zwenne is weduwe van Joannes (Jan) Koelhuis (1756-vóór 1798), met wie zij trouwde op 01-04-1793 in Ootmarssum (RC).
Wordt vervolgd…
Ein Bauernhof in Lage (I)
Erzählt von A. Küper (geboren Hölsmüller) aus Lage
und aufgezeichnet von H.J. Asma.
Ich bin 1915 in Halle geboren. lm Jahre 1918 ist mein Vater in Frankreich gefallen. Acht Jahre habe ich die Schule in Halle besucht. Zwei Jungen, die jeden Tag zu Fusz vom Springendal (Ootmarsum) kamen, besuchten diese Schule auch. Es waren zwei Waisen, deren Vater bei einer Jagdpartie ums Leben gekommen war. Die Kinder waren von einem gewissen Herrn Harmsen aufgenommen.
Auf dem Bauernhof meiner Tante…
Früher wohnte in Brecklenkamp (Deutschland) ein Bauer, er hiesz Albert Küper und war verheiratet. Das Ehepaar hatte nur ein Kind; einen Sohn, der später, mit meiner Tante verlobt war. Als im ersten Weltkrieg der Sohn fiel und die Eltern allein zurückblieben nahm das Ehepaar meine Tante zu sich. Zu dritt haben sie die Landwirtschaft weitergefiihrt und später Grundstücke verpachtet. lm Herbst 1936 starben die beiden alten Menschen kurz nacheinander und meine Tante blieb unverheiratet allein. lm Jahre 1937 bin ich zu ihr auf den Bauernhof gezogen und habe bei dieser Gelegenheit meinen Namen von Hölsmüller in Küper umgeändert. Noch kein Jahr später muszte ich ins Militär und nach einem Jahr brach der zweite Weltkrieg aus und muszte ich die Militäruniform auls neue anziehen. Für den Aufbau der verwahrlosten Bauernwirtschaft gab es also keine Zeit.
Damals hatten wir einen Knecht aus Lattrop: Gerard Ruël. Auch Hulsmeijers aus Breklenkamp half uns manchmal. Ein Grundstück das in der Nähe von Hulsmeijers in Holland lag haben wir ihm verpachtet. Von dem Grundstück, das zum Bauernhof gehörte, lag zwölf Hektar in den Niederlanden und nur sechs Hektar auf Deutschem gebiet.
Soldat in Frankreich…
Als der Mobilmachungsbefehl kam wurde ich auch aufgerufen. Ich dachte dasz ich zur polnischen Grenze geschickt wurde weil der Zustand da kritisch war. Man erzählte uns aber gar nicht wohin wir muszten aber an einem Tage waren wir in der Eifel an der französischen Grenze. Als der Krieg hier auch anfing war unsere Abteilung eine der ersten die in Frankreich einzog. Ohne zu kämpfen konnten wir aufmarschieren. Wir haben also wenig mitgemacht. Der Vormarsch in Frankreich dauerte nicht Iange. Bis zum Frühling 1941 bin ich in Frankreich geblieben. In dieser Zeit hatte ich vierzehn Tage Urlaub. Meine Abteilung lag dann bei Cherbourg an der französischen Küste.
Als ich auf Urlaub war ist meine Abteilung zur polnischen Grenze gezogen. Da ich das nicht wuszte bin ich wieder nach Cherbourg gefahren. Als ich da ankam erfuhr ich dasz meine Abteilung abgefahren war. Wohin konnte oder wollte man mir nicht erzählen. Danach bin ich nach Münster gefahren wo man mich nach Berlin schickte. Da wurde ich nach Königsberg und dann nach Danzig transportiert. Ich war neun Tage unterwegs und fand endlich meine Abteilung zurück an der deutsch-polnischen Grenze. Man empfing mich da mit den Worten: ”Sind Sie schon wieder da?” Ich erzählte dasz ich nicht gewuszt hätte dasz die Abteilung von Frankreich abgefahren war. Dann stellte es sich heraus, dasz andere Kameraden, die auch auf Urlaub waren wohl benachrichtigt worden waren, aber dasz mein Brief irgendwo verlorengegangen war. Nach kurzer Zeit an der polnischen Grenze wurde unsere Abteilung an die Grenze mit Litauen versetzt. Foto rechts: Gerard Ruël.
Einfall in Ruszland…
Juni 1941 fielen die deutschen Truppen in Ruszland ein; auch meine Abteilung beteiligte sich daran. Der Vormarsch verliet sehr schnell, nach kurzer Zeit lagen wir in einer Entfernung von dreiszig Kilometern von Moskau. Ich war bei einer Transportabteilung eingeteilt. Ich Fuhr dann noch mit Pferd und Wagen. Später muszten wir da weg, weil unsere Stelle von russischen Kriegsgefangenen übernommen wurde. Diese halfen uns vielleicht weil sie nun auch dasselbe Essen bekamen was wir Soldaten auch bekamen.
Als ich noch mit Pferd und Wagen fuhr hatte ich auch einen Russen als Helfer. Gewöhnlich lag mein Karabiner hinten auf dem Wagen und wenn ich das Pferd ausspannte brachte der Russe den Karabiner mit. Manchmal muszten wir auch Ladungen zu einer Versorgungsanstalt
bringen. Meistens gingen dann ein oder zwei Russen mit um bei Ein und Ausladen zu helfen. Diese Russen hatten immer eine Tasse oder einen Becher und einen Löffel bei sich. Wenn irgendwo eine Feldküche war, gingen sie dorthin und hofften etwas Eszbares zu bekommen und manchmal gelang es ihnen auch.
Die Russen durften bestimmt nichts von unserer Ladung nehmen. Ich transportierte mal eine Ladung Zucker und der begleitende Russe hatte etwas davon weggenommen. lch habe dann alles so geregelt, dasz ich den Vorfall nicht zu melden brauchte. Überall in Ruszland wo wir kamen herrschte Armut. Die Menschen hatten kaum etwas zu essen. Wir kamen aber nie in Städte nur in kleine Dörfer. In diesen Dörfern hatten die meisten Häuser oder Hütten noch ein Strohdach. Auch zogen wir durch ausgedehnte Gebiete wo keine Bäume und Sträucher wuchsen und wo niemand wohnte.
Verletzt ln der Schlacht…
An einem Tage kamen wir in der Nähe der Stadt Kursk an. Hier sollten wir warten und uns einschanzen. Wir muszten Löcher graben von zwei Metern bei einem halben Meter wo wir uns tagsüber verstecken konnten. Inzwischen fuhren allerlei Panzer vorüber. Wenn wir uns versteckten nahmen wir immer Zeitungen oder Zeitschriften mit und deckten die Oberseiten mit Plaggen zu.
lch war bei einer Abteilung Granatenwerfer eingeteilt. An einem Abend erzählte der Oberstleutnant uns dasz wir vorrücken müszten um die Positionen der Russen die gegenüber uns lagen einzunehmen. Er schärfte uns ein gut anzuschlieszen und aufmerksam zu sein. Wir sollten darauf achten wo diejenigen die vor uns waren in Stellung gingen. Bevor wir uns auf den Weg machten bekam jeder von uns eine Flasche Schnaps. Ich wollte nicht trinken um den Kopf hell zu halten. In der ersten Stellung die wir einnahmen lagen nur wenig Russen.
Einige Hunderte von Metern weiter aber hatten sich schon mehr Russen eingegraben. Als wir die dritte Stellung einzunehmen versuchten, kamen von allen Seiten sehr viele Panzer herangefahren. Es war wahrhaft erschecklich. Wohin muszten wir? Ich schaute mal zurück ob da noch ein Ausweg war, aber das war auch nicht einfach. Dann könnte man von beiden Seiten beschossen werden. Die Panzer fuhren überall herum. Alles versuchten sie platt zu walzen: Abwehrkanonen und Geschütze. Als die Schlacht etwa drei Tage gedauert hatte wurde ich verletzt. Man transportierte mich zu einem Truppenverbandplatz hinter der Front wo Ärtzte und Krankenschwestern waren. Ich muszte aber so schnell wie möglich weiter zu einem Lazarett wo sachverständige Ärtzte waren. Wordt vervolgd…
Johanna Brookhuis, geb. 2 febr. 1884, ovl. Noord Deurningen 25 maart 1953.
In de vorige nieuwsbrief werd de volgende oproep geplaatst:
De vraag is nu, in welk gezin in Noord Deurningen heeft zij, volgens het bidprentje ‘gebeden en gewerkt’, en is zij hier in 1953 ook overleden? Wie heeft haar nog gekend? En nog belangrijker… is er ergens nog een foto van Johanna Brookhuis?
Hierop werd gereageerd door Bets Brookhuis in Denekamp, broer van Gerard op Hemmel-huuske in Noord Deurningen.
“Naar aanleiding van de vraag in welk gezin Johanna Brookhuis als kind is opgenomen.
Bij de buurman van mijn ouderlijk huis Hövels bijnaam Slakhorst was een Hanna Brookhuis nu Gravenesweg. Heb ik haar niet anders gekend als Slakhorst-Hanna”.
Het Slakhöst wordt tot begin jaren ’80 bewoond door de familie Hövels-Laarhuis. Bovenstaande vraag daarna voorgelegd aan Jo Niehoff-Hövels in Noord Deurningen.
De vader van Jo Niehoff-Hövels is op Slakhöst geboren en Jo kwam in haar jeugdjaren regelmatig bij oom Herman en tante Marie op bezoek en heeft ‘tante’ Hanna, zoals ze genoemd werd, wel gekend.
Ze schrijft hierover het volgende:
Tante Hanna… dat moesten wij van onze ouders Franciscus Lambertus Hövels en zijn Hongaarse vrouw Mariska (roepnaam) Maria Valeria Such, zeggen. Een oude vrouw, met haar haren in een knotje en een lief gezicht.
Wij woonden in Denekamp en gingen vaak naar het geboortehuis van vader met de Twentse naam ‘Slakhöst’. Daar was vaders jongste broer, oom Herman, getrouwd met Maria Laarhuis van het erf Ahuis in Noord Deurningen. Ook een behinderde broer van Maria, Frans Laarhuis, ging na hun huwelijk bij hen wonen.
Ik herinner mij tante Hanna als een vrouw die, op een stoel op de deel, aardappels zat te schillen. Ze deed haar haren zelf. Ze was vriendelijk tegen ons en liep weg als we iets deden wat eigenlijk niet mocht. Ik ben geboren in 1942 en mijn oudste zus Annie in 1940. Wij moesten daar elk jaar tuffel gaddern en sliepen dan in de ‘beste kamer’. Al die aardappelen werden vervoerd naar Enschede en omstreken; eerst met paard en wagen, later met een tractor.
Tante Hanna was peettante van mijn zus Annie. Tante Hanna kwam na de H. Mis op zondag in Denekamp vaak bij ons en wij kregen dan ‘drieftolletjes’ (snoep) van haar. Dat was toen heel wat. Ook bracht ze ons gewatteerde onderbroeken voor in de winter (er was toen niks). Ook ging ze graag naar Kuper’s-Johan (bijnaam Enter-Johan) want daar was vaders enigste zus getrouwd met Johan Küpers; tante Marie voor mij. Daar woonden ook Johan’s ouders, [red.: Johann Bernhard (Bernard) Küpers en Maria (Meiken) Horsthuis] en 2 pleegkinderen.
Een mooie herinnering wil ik u niet onthouden. Als mijn zus en ik bij Slakhöst in bed lagen ’s avonds, dan kwam tante Hanna ‘onhoorbaar’ bij ons en bracht ons snoepjes die ze vanonder haar onderrok tevoorschijn haalde met de woorden: “Moj niks van tegn Marie zegn!”.
Als zij aardappels stak met de greep hoefden wij niet zo hard te gaddern, dat vond ze beter. Ik en ook mijn oudste zus hebben haar nog gezien toen ze overleden was. Ze lag in haar eigen bed, met een mutsje op en in een wit kleed. Ze werd in Denekamp begraven omdat ze hier trouw ter kerke ging. Een grafsteen heeft ze nooit gehad, maar van mij vaak bloemen in een glas.
Nu ben ikzelf 74 jaar oud en mijn conclusie is, het was een goede vrouw die na het overlijden van oma Hövels-Koehorst in 1924, die ik dus niet gekend heb, veel voor de jongens daar heeft gedaan en gewerkt. Zij was gelovig en, naar mijn mening, toch eenzaam, vooral toen er een ‘jonge vrouw’ in huis kwam. Vanaf die tijd leefde ze wat teruggetrokken.
Volgens het bevolkingsregister 1901-1923 is zij van <1900-1910 dienstbode bij de familie Hövels-Koehorst op Slakhöst in Noord Deurningen.
Hoe en waarom zij hier in dienstbetrekking kwam is niet bekend. Familieverbanden zijn er niet, voor zover bekend. Na het overlijden van haar moeder Gezina Nije Schalle in 1893 op Achtermaat in Beuningen vertrekt het gezin bestaande uit de vader en de 2 kinderen Gerhardus Johannes en Bernardus, op 30 mei 1894, naar zijn ouderlijk huis op de Horst in Lattrop. Johanna staat hier volgens het Bevolkingsregister Lattrop 1901-1923 echter niet ingeschreven. Dat voedt de gedacht dat zij toen al, op jonge leeftijd, naar Noord Deurningen kwam.
Omdat de familie Hövels-Koehorst op Slakhöst ‘groot’ is met de familie Eppink op Bodden-kuper wordt zij daar van 1910-1921 dienstbode bij de weduwe Eppink-Leferink. Hier verblijft zij 11 jaar om in 1921 terug te keren naar Slakhöst. In het Bevolkingsregister wordt zij wederom als dienstbode ingeschreven.
Hier wonen dan Johannes Hendrikus Hövels oud 53 jaar, geboren in de Buurtschap Denekamp, en zijn vrouw Anna Carolina Francisca Koehorst oud 49 jaar, geboren in Oldenzaal. Zij trouwen in 1898 en in de periode 1899-1911 worden uit dit huwelijk 8 kinderen geboren waaronder in 1905 een levenloos geboren jongetje.
3 Jaar later, op 7 februari 1924, overlijdt de moeder Anna Koehorst oud 51 jaar en het ligt in de lijn der verwachting dat Johanna Brookhuis vanaf dat jaar de zorg voor de vader en de kinderen op zich neemt, ook omdat de vader niet hertrouwt. Johannes Hendrikus Hövels komt te overlijden op 10 maart 1933, oud 64 jaar.
Vanaf dat jaar bestiert Johanna de boerderij, samen met de zoon Hermannus Johannes (Herman) die dan de leeftijd van 22 jaar heeft bereikt. De overige kinderen verlaten in de loop der jaren het ouderlijke huis. De jongste zoon Hermanus Johannes Hövels wordt dus erfopvolger en trouwt in 1945 met Maria Johanna Susanna Laarhuis van het erf Ahuis in Noord Deurningen. Haar broer Franciscus Johannes (Frans) Laarhuis gaat bij zijn zuster en zwager op het Slakhöst wonen.
Foto Hanna: archief Jo Niehoff-Hövels.