De Konjer in Lage
Dit artikel is met toestemming van Heemkunde Denekamp
overgenomen uit 't Onderschoer 1978 nr 3
Ouderen uit de buurtschappen zullen wellicht wel eens gehoord hebben van "de Konjer" in Lage. De Konjer was wat we tegenwoordig wel eens als boerencafé plegen aan te duiden. Het was een kleine boerderij waar men tevens een borrel mocht verkopen. Het lag op een hoger gelegen stuk land, zo'n meter of vijftig van het water verwijderd. Het lag, van de Hollandse kant van de grens bekeken, ongeveer twee à driehonderd meter over de grens, achter in 't Spiek in de Ottershagen, nog achter de Hoogboer. De bovendeur bevond zich aan de Hollandse kant.
Zoals gezegd, het was een "heanig boerderie'tje". 's-Winters stonden de koeien daar op stal. Het hooi en stro hing links en rechts door de zolderbalkens boven de kleine deel. De niendeur sloot niet al te best meer. Zo'n tien meter buiten de niendeur stond nog een "sliepsteen". Voor op de deel hingen de metworsten in de "spekwiem'n”. Verder was er nog een ruime keuken. Hier werd over het algemeen de borrel geschonken en gedronken. Het was er vaak vol. Vaak allemaal Hollanders. Voor op de deel stond ook een tafel, waarbij de Konjer een bank had getimmerd. Hier werd ook wel geschonken. Een fragment van wat zich rond deze "boerenherberg" zoal afspeelde kunt u hierna lezen.
Hiervoor gaan we zo'n vijftig tot zestig jaar terug (ca. 1925 red.). Het was nog in de tijd dat het in de winterdag weken, ja soms maanden aan een stuk vroor. Alle beken, sloten en zelfs de Dinkel werden voorzien van een ijzig dek. Het is dan ook geen toeval dat men in die tijden veel heeft geschaatst. Er was vrijwel overal gelegenheid om te schaatsen. Er werd ook goed gebruik van gemaakt, in de schaarse vrije tijd, die men toen nog had. Hele stukken land stonden gedurende zo'n winterperiode onder water. Zo ook het grootste deel van de Ottershagen. Het dioht vriezen van de Dinkel duurde altijd wat langer.Dan moest de temperatuur wel tot zo'n graad of tien, twaalf onder nul gezakt zijn. Dit was toe te wijzen aan de sterke stroming, welke de Dinkel nu eenmaal bezat.
Als het dan eenmaal weer zover was, dat de schaatsen onder konden worden gebonden, begon het feest voor de jongeren en ook wel ouderen. 's-Zondagmiddags togen de jongelui uit Denekamp naar het kanaal, waar zij de schaatsen onder deden. Je had toen natuurlijk nog niet van die hoge noren en dergelijke. Nee, dat waren nog van die schaatsen met aan de voorkant zo'n grote halfronde krul. Velen zullen deze nog wel kennen.
Eenmaal de schaatsen onder, dan ging het richting Groot Agelo, van hieruit door het Agelerbroek richting Klein Agelo. Vandaar door de Ottershagen op de Duitse grens aan. Een paar honderd meter over de grens was dan het keer- en rustpunt: de Konjer. Die van Lattrop en Breklenkamp gingen er over de beek naar toe. Vaak werden al bij huis de schaatsen ondergebonden. Er lag immers toch overal sneeuw.
Over de weg kwam men dan bij de beek, vanwaar het in groepsverband, eveneens richting de Konjer ging. Ook kwam het wel voor dat men op een gewone door-de-weekse-dag de schaatsen onderbond. Jongens van Warmes, de Smid, Voot, Schoelt, de Geurner en de BreenkKeujer zag je dan bij elkaar. Ook waren er daarbij van de Kraak, Koelman, Boamhoes en van SchoolHendrik (Schoolboer red).
Eenmaal op de schaats voegden zich onderweg wel eens anderen uit Agelo en rond en uit Ootmarsum aan de stoet toe. Als kind zijnde mocht men over het algemeen zondags niet schaatsen. Dan had men immers het goeie pak aan en dat mocht niet smerig worden. Wat ouderen, die al verkering hadden, gingen wel. Na een goed eind schaatsen kreeg men wel trek in een hartverwarmertje. Vandaar ook dat het rustpunt vaak bij een café was.
De schaatsen werden onderheen gedaan, onder de arm geslagen en dat op de Konjer aan. De oude Konjer zat er meestal bij alsof hij geen vijf kon tellen. Het was een wat schrale man, een beetje stil voor zich uitkijkend. De jonge Konjer daarentegen was wat optimistischer. Deze bemoeide zich echter niet met het café als zodanig. Nee, dat was het werk van de oude baas en ook zijn vrouw.
In zo'n glazen kastje stond de jenever. De foezel, die de oude baas schonk, haalde hij daar evenwel nooit uit. Daarvoor ging hij altijd naar een apart vertrek. Gezegd wordt dat hij hier een groot vat had staan, waarin jenever zat. Dit was dan "d'n slimm'n pruusk'n foezel". Want het verschil met de Hollandse jenever was goed te merken.
Eenmaal bij de Konjer binnen gingen de "maansleu" vaak voor op de deel zitten, terwijl het vrouwvolk zich in de keuken vermaakte met " 'n glaeske rood". De koeien stonden op stal. Eén ging naar de keuken om daar een liter te kopen, waarna deze op de deel werd uitgeschonken. Als men er een stuk of vijf op had van die Duitse jenever, dan was het al best te vernemen. Een borrel kostte in die dagen bij de Konjer, vergeleken met wat men gewoonlijk kon verdienen, nog niet zo bar veel geld. Het kwam daar op vijf cent per glaasje. Het kon dan ook wel eens voorkomen, dat men bij het afrekenen niet meer precies wist, wat men moest betalen, omdat men er bijvoorbeeld van anderen hier en daar één had gekregen.
Want ondanks de minder goede smaak ging, vooral na verloop van tijd, de Pruusken foezel er wel goed in. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat men in die dagen in de buurtschappen de uitdrukking bezigde "Zoa, bi'j wear noar de Konjer hen west?". Vaak was het al donker wanneer men aan de terugreis moest beginnen. Want daar had men daarbinnen niet meer aan gedacht. Men was soms helemaal vergeten dat men nog naar Tilligte of Groot Agelo moest en nog wel op de schaats. Dat dit wel eens met veel vallen en opstaan gepaard zal hebben gegaan, lijkt erg voor de hand liggend. Eenmaal thuis was men doodmoe en al weer een beetje bij de positieven gekomen, waarna men gauw aan de nachtrust kon beginnen. Om vijf uur was het al weer dag.
Mochten er onder u zijn, die hier nog iets meer over weten, of menen dat het niet geheel juist - naar hun oordeel - is weergegeven, dan verneem ik dit natuurlijk graag.
Denekamp, oktober 1978.
H. Boink.