Heemkunde Lattrop Breklenkamp

1000 Jaar parochie Lattrop

 

Een vitale, lokale geloofsgemeenschap (RK)

(Coen Hamers)

1000
Keizer Karel de  GroteBij het begin van het tweede millennium [Keizer Karel de Grote (afb. links) was toen al 186 jaar dood] had het christendom in deze streek al volop zijn intrede gedaan. De boeren van de marken Lattrop en Breklenkamp hoorden onder het richterambt Ootmarsum en zullen ongetwijfeld daar de kerk bezocht hebben. Ootmarsum hoorde bij het bisdom Utrecht, dat door Willebrord 300 jaar eerder was gesticht. Volgens de overlevering heeft de heilige Marcellinus rond 750 een houten kerkje in Oud-Ootmarsum opgericht. Na een verwoesting van Oud-Ootmarsum is de plaats en het latere stadje Ootmarsum gesticht. Toen in het jaar 917 bisschop Radboud tijdens een missiereis te Ootmarsum overleed, stond daar in ieder geval al een gebedshuis. Waarschijnlijk werd dit houten kerkje al voor 1162 door een parochiekerk vervangen.

1195
Deze kerk, die toegewijd was aan de Heiligen Simon en Judas, werd verwoest in 1195/1196 tijdens twisten tussen Geldersen en de bisschop van Utrecht. Voor de bevolking was dat jaar min of meer rampzalig. Het weer was zeer nat en op 10 oktober 1195 woedde boven Nederland en Noord-Duitsland een geweldig noodweer, waardoor hele wouden zijn geveld. En het voorjaar van 1196 was zo slecht dat in West-Europa een geweldige hongersnood volgde.

1230RK Kerk in Ootmarsum anno 1737
Omstreeks 1230 bouwden de parochianen van Ootmarsum de kerk zoals wij die thans nog kennen. Ook de bewoners van Lattrop en Breklenkamp hebben daar door werkzaamheden en door financiële bijdragen het hunne gedaan om de bouw mogelijk te maken. In ieder geval werd tot 1570 jaarlijks in Ootmarsum in de sacristie van de kerk een Send of Zend gehouden, een zitting van de kerkelijke rechtbank, waarop de bijdragen van de diverse kerspels en buurtschappen werden genoteerd. Aanvankelijk maakten Benedictijnen in deze parochie de dienst uit, maar na 1400 deden de zogenaamde ‘wereldheren’ hun intrede. Ook bevond zich te Ootmarsum de Commanderie van de Duitse Orde en een bisschoppelijk hof, van waaruit de bezittingen van het bisdom Utrecht werden bestuurd. Ongetwijfeld hebben de parochianen uit Lattrop en Breklenkamp volop aan de kerkelijke voorrechten van het stadje deelgenomen.
Ook vele kloosters, elders in Duitsland, hadden inmiddels in deze streken de nodige hoeven verworven. De jaarlijkse inkomsten uit deze door pachters gerunde boerderijen waren welkome inkomstenbronnen voor de geestelijken. Geen wonder dat de grote, oude boerenhoeven van Lattrop en Breklenkamp veelvuldig voorkomen in deze eeuwen in de belastingannalen van Werden en Corfeij.

1300-1520
Desondanks worden de marken Lattrop en Breklenkamp, hoewel midden tussen de kloosters van de Moderne Devotie van Albergen en Frenswegen gelegen, in verband met deze twee kloosters niet genoemd. Beide vestigingen zijn van generlei relatie of invloed, althans daarvan is in de geschreven documenten niets meer bewaard gebleven. In de Kroniek van Johannes van Lochem, Prior te Albergen, geschreven tussen 1520 en 1525 worden Lattrop en Breklenkamp niet eenmaal vermeld.

1517-1600
Ruïne van LageHet ontstaan van de Reformatie zal aanvankelijk aan Lattrop en Breklenkamp voorbij zijn gegaan. Maar als gaandeweg de standpunten zich verharden en het tot gewelddadige handelingen komt, is de plattelandsbevolking van Twente aan de beurt. De woelingen van de 80-jarige oorlog houden ook hier huis. Voor en na 1600 vinden in deze streek enige veldtochten van de Staatse troepen van Maurits en Frederik Hendrik plaats. Het bekendst is wel die tocht waarbij het kasteel van Lage (foto links) in 1626 door Staatse troepen met buskruit in de lucht is geblazen. Een klap, die de boeren hier ongetwijfeld allemaal moeten hebben gehoord! In 1597 verovert Maurits Oldenzaal. Vanaf dat moment was het met de betrekkelijke godsdienstvrijheid gebeurd. Maar de eigenwijze en volhardende manier van optreden van de pastoor van Ootmarsum bewerkstelligde, dat tot 1621 de toestand op kerkelijk gebied hier min of meer ongewijzigd bleef. En dat alles ondanks het feit dat alle pastoors na 1601 verplicht waren naar de nieuwe godsdienst over te gaan.

1632
Met de stichting van het huidige Huis te Breklenkamp, door samenvoeging van de erven Tij en Goossink en de bouw van de eerste versterkte stenen hoeve, beginnen kerkelijke geschiedenis en geschiedenis van Lattrop en Breklenkamp weer vorm en gestalte te krijgen. Van 1632 tot 1810 zullen de Bentincks een merkbaar stempel op de ontwikkeling van het kerkelijk leven van de twee marken drukken. Allereerst is een kerkelijke relatie met Frenswegen vanaf dat moment aantoonbaar. In de woelige periode van Reformatie en Contra-reformatie zijn de Heren van Bentinck vast blijven houden aan het Katholieke geloof. Na hun komst in Breklenkamp richtten zij zich blijkbaar vooral op het klooster, mogelijk in verband met de moeilijkheden in Ootmarsum. Maar ook de relatie tussen de burgers van de stad Ootmarsum en deze jonkheren was niet voorbeeldig te noemen. Een slechte relatie met de kerk aldaar zal daar ongetwijfeld bij gehoord hebben. Een drietal zaken wijst hierop.

1672
Christoph Bernhard von Galen alias Bommen  BerendAllereerst bestaat een oude Maria-legende, die verhaalt hoe de havezate in juli 1672 belegerd wordt door troepen van Bommen Berend. Na een noveen tot Maria (een negendaagse periode van bidden en geestelijke bezinning voor een bepaald doel) begint het onstuitbaar te regenen. Zo erg, dat alles in Lattrop en Breklenkamp door de wassende wateren van de Gele Beek en de Dinkel onder water loopt en de vreemde troepen het hazenpad moeten kiezen. Of dit gebeuren waar is of niet: in ieder geval is het in dat jaar na geweldige wolkbreuken eind juni van 14 juli tot 30 augustus onstuimig, onbestendig en vooral regenachtig weer.
In de tweede plaats zijn geschriften bewaard gebleven, waarin omstandig verteld wordt hoe Jonkheer Gerard Adolf, in dienst van het leger van de Bisschop van Munster, Bommen-Berend, van de burgers van Ootmarsum en zijn pachters een geweldig pak slaag heeft gekregen: ‘sed flagellatus est par rusticis tuis’ (hij heeft met de zweep gekregen van zijn boeren) na afloop van de gebeurtenissen die wij kennen als het rampjaar.
In de derde plaats hebben zich in de vensters van de kloosterkapel van Frenswegen, tot het moment dat de kapel is't Huis Breklenkamp 1731 opgeblazen met buskruit, gebrandschilderde ramen bevonden met de personalia van de huwelijken van diverse Jonkheren van Breklenkamp uit de periode tussen 1650 en 1800. Nog in oktober 1812 verklaren een drietal kanunniken: Wir unterschriebene als Mitglieder der aufgehobene Canonie Frenswegen bezeugen dass das Wappen von der Familie von Bentinck mit folgender buchstäblicher Zuschrift im Fenster der Kirche zu Frenswegen enthalten saij.
In ieder geval moet duidelijk zijn dat de bewoners van dit gebied om hun moverende redenen kozen voor een van de beide kerkelijke stromingen en dat die keuze de onderlinge verhoudingen niet ten goede kwam. Dat daarbij de consequent voor de oude kerk kiezende en lastige Bentincks zich roerden laten de markenboeken uit die tijd duidelijk zien.

1702
Portret van aartsbisschop Petrus Codde door Pieter van GunstRond 1700 waart door Nederland het spook van een nieuwe kerksplitsing: nu van de oud-katholieken of Jansenisten. In de strijd die daarbij gevoerd werd roerde zich ook de toenmalige Jonkheer Adriaan Willem Bentinck. Op 18 maart 1702 schrijft hij een niet geadresseerde brief, waarin hij het opneemt voor de op dat moment van verkeerde denkbeelden beschuldigde en door Rome in zijn ambt geschorste Apostolisch Vicaris Petrus Codde (afbeelding links). Twee jaar later werd Codde zelfs uit zijn ambt gezet.

1725
In 1725 ziet in Leiden een boekwerk het licht van H. van Rijn: Oudheden en gestichten van het bisdom Deventer. In dit boek is voor het eerst iets te lezen over een eigen katholiek parochieleven in Lattrop en Breklenkamp. De inmiddels protestantse boeren kerkten in Ootmarsum, aangezien zij sedert de vrede van Munster, met een korte onderbreking van 1672 tot 1674, eigenaren waren van de oude kerk. De katholieken behielpen zich met erediensten aan huis of in schuren en stallen, of blijkbaar op de Breklenkamp. De tekst van van Rijn luidt als volgt: Hendrik Struthius (bedoeld moet zijn Hendrik Smidhuis, aartspriester en pastoor van Ootmarsum), te Aken in Westfalen gebooren en een Munstersch Godsgeleerde is de eerste (in de laatere tijden) geweest; die de katolijke geloovigen van Otmarsen en vier omleggende buurten als Pastoor opgepast heeft. Hij woonde eerst buiten de Stad: maar, als hij in het jaar 1701 verlof gekreegen had om binnen de stad te woonen, heeft hij de gemelde vier buurten aan een ander Priester overgegeeven; die zoo wel als zijn nazaaten aan de tafel “van den weledelen Heere van Breklenkamp” spijsde.
De eerste is geweest Willem Hoed, te Lingen gebooren enz. die de volgende nazaaten heeft gehad: 
Johan Wessels te Enschede gebooren.
Johan Hartman, in de Stad Munster gebooren. 
N. Kerstens, in het Graafschap van Linge gebooren.
Met de vier omleggende buurten zijn Halle, Hezingen, Lattrop en Breklenkamp bedoeld. Buurtschappen waar uit Duitsland komende priesters zich gemakkelijk, nu eens aan deze, dan weer aan de andere kant van de grens, betrekkelijk veilig konden bewegen.

 

1779-1814
Portret van Cesare Brancadoro, graaf van Lignano3.De eigenlijke stichting van een onafhankelijke parochie Lattrop begint in 1779. In dat jaar en in 1786 stelt Baron Herman Otto Bentinck tot Brecklenkamp pogingen in het werk om met verzoekschriften bij de Staten van Overijssel een eigen priester te mogen aanstellen om in stilte een vroege dienst te houden op de Breklenkamp en een late dienst in het ‘Bosenhuijs’ te Lattrop. Deze verzoeken zijn door de Staten afgewezen, allereerst omdat Bentinck niet kon bewijzen dat daar al vroeger erediensten werden gehouden en vervolgens door waarschijnlijke tegenwerking van de pastoor van Ootmarsum. Griffier Derk Dumbar schrijft namelijk, dat als de toestemming wel gegeven kan worden, dan in ieder geval bepaald moet worden: mits dat de supplianten gehouden blijven, om den tijdelijken Pastor Helter van Ootmarsum zijn leven lang zijne collecte en wat meer de praetenderen kan te laten toekomen. In december 1794 reist de toenmalige pauselijke nuntius te Brussel, Monseigneur Cesar Brancadoro (afbeelding links), aartsbisschop van Nissibi en later kardinaal, door de Nederlanden reist om zijn parochianen te waarschuwen voor het aanstormende gevaar van de Franse revolutie en de daarmee gepaard gaande verovering van Nederland en bezoekt hij Twente om daar in de parochies het vormsel toe te dienen. Begin december is hij in Ootmarsum en dat grijpt Herman Otto Bentinck tot Breklenkamp aan. In een in het parochiearchief van Lattrop bewaard gebleven verzoekschrift wendt hij zich op 10 december 1794:Koning Willem I

Fait aux Chateau de Breckelenkamp le dix decembre mil sept cent quatrevingt quatorze, H.O. Br Bentinck tot Brekelenkamp. Tant en mon nom qu?n celui des habitans de Latterop, Breckelenkamp et lieux adjacens tot de nuntius met het verzoek een kerk te mogen bouwen in Lattrop en Breklenkamp voor de katholieken aldaar. Hij geeft daarbij met name aan dat de grote afstand en de gebrekkige verbindingen naar Ootmarsum en de veelvuldige overstromingen van de Gele Beek en Dinkel in de winter, waardoor grote gebieden onder water staan, een regulier kerkbezoek aldaar verhinderen. Hij vertelt dat ‘s zondags twee missen gelezen worden: een op het kasteel voor de omwonende katholieken en een in een niet geschikte plaats in Lattrop voor de anderen door kapelaans van Ootmarsum. Dat daardoor de registratie van sacramenten en een goede voorbereiding daarop te wensen over laten, omdat kapelaans nu eenmaal geen pastoors zijn. Het antwoord van Brancadoro is niet bekend en nog in de winter van begin 1795 wordt Nederland overspoeld door de Franse troepen. Napoleon doet zijn intree in Nederland en Jonkheer Bentinck, dan tot burger Bentinck gebombardeerd door de patriotten, overlijdt rond 1810. Met deze laatste Bentinck verdwijnt dan ook de band met de katholieken van Lattrop en Breklenkamp in de geschiedenis. Mogelijk zijn een aantal oude beelden in de huidige parochiekerk nog van deze relatie (huiskapel?) afkomstig?
Bij het einde van de Franse tijd dient zich het komende Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I aan (foto rechtsboven). Een tijd waarin in toenemende mate tussen de verschillende kerkelijke gezindten in Nederland weer enige verdraagzaamheid ontstaat.

1816
In ieder geval zijn de protestantse families in Lattrop en Breklenkamp bereid in 1816 een verzoekschrift van G. Rikkink en J. Groeneveld te onderschrijven om de parochianen in Lattrop en Breklenkamp aan een eigen kerk te helpen. Naast de reeds door Bentinck aangevoerde motieven over de afstand naar Ootmarsum en het vele water van de Dinkel in de winter wordt nu uitgebreid op de ongeschiktheid van de huidige plaats ingegaan:
“In den gemelde boerenwoning, welke alhier naar landsgebruik de woning der huislieden en de stalling van het vee zonder afscheiding of tusschenmuur bevat, en dus onmiddelijk bij en in bijwezen van paarden en koeijen de heilige Mis en predik bij te wonen”. Voor deze bijzondere schuilkerken komen volgens overlevering een drietal plaatsen in aanmerking:
1. Een schuur op het erf Bodde aan de Bergvennenweg.
2. De schuur op het voormalige erf Pikkemaat aan de Frensdorferweg. 
3. Op het erf Scholte Lubberink aan de Dorpsstraat.Koetshuis met muur van voormalige turfopslag bij kerk in Lattrop
Vermeld moet nog worden, dat achter de huidige kerk zich een schuur en enige muurdelen bevinden, die volgens de experts van Monumentenzorg al eeuwen oud moeten zijn. (Red.: Dit is vermoedelijk een overblijfsel van de voormalige turfopslag van de marke). Hoe het ook zij, in een apart schrijven melden de families geen bezwaar te hebben:
"De ondergeteekenden gereformeerden van Breklenkamp bij besluit van den Koning om eene kerk voor de Roomsch-Katolijken te timmeren op het erve van Stokke en wel bepaaldelijk in het bosch bij Oude Stokke en voor ons ook tot groot genoegen, want anders kunnen onze dienstboden, die meest Katolijken zijn, slecht ter kerke komen en ook onpartijdig geoordeeld dat de grenzen van Breklenkamp nog verder naar dezelve moeten gaan dan van de grenzen Lattrop.
Namen en getal der zielen: G. Boers (9), J. Molendiek (3), H. ten Brink (5), G. Lugten (4), L. Grooteveltman (10), J. Lupen (4), L. Seijsen (6), L. Scholten (8), G. Riekman (6), H. ??rman (6), H. Loohuis (9), G. Brookman (14), J. Vos (8) en H. Rotman (9)”.

1818
Waterstaatskerk Lattrop (exterieur)De actie had succes, want, gelijktijdig met de afscheiding van de gemeente Denekamp van de gemeente Ootmarsum in 1818, werd Lattrop als zelfstandige parochie van Ootmarsum afgescheiden. Als eerste pastoor werd Johannes B. Vinke benoemd, tot dan kapelaan in Ootmarsum en vandaar ook geboortig. Deze kon meteen als bouwpastoor aan het werk en in 1819 werd een zogenaamde Waterstaatskerk ingezegend onder de patroonheiligen Simon en Judas, dezelfden die ook de parochie Ootmarsum al bijna 1000 jaar had gehad. Van deze feestelijke gebeurtenis is in De Godsdienstvriend, een tijdschrift voor katholieken in 1819 uitgebreid verslag gedaan.
“Stichting van een kerk en en pastoorswoning voor de boerschappen Latterop en Brekkelenkamp, eerst behorende tot de Rooms-Katholieke gemeente van Ootmarsum, waardoor de bewoners zijn ontslagen van de akelige noodzakelijkheid om hun godsdienst nog langer in boerenhuizen, onder het geraas van paarden, koeien en ander vee te verrichten en in de mogelijkheid zijn gesteld om dezelven op een met zijn waardigheid meer overeenstemmende wijze waar te nemen. De kerk werd ingewijd door Herman Peese, aartspriester van Twente, bij welke gelegenheid deze brave en eenvoudige landlieden hunne hartelijke blijdschap en dankbaarheid toonden, wier uitboezemingen, door een opzettelijk daartoe vervaardigd lied, zich deden horen, waarin de roerendste trekken hunner godsdienstige en erkentelijke gevoelens voorkwamen. De eerste mis werd opgedragen door B. Jochems, pastoor te Ootmarsum, de eerste eigen pastoor werd Joannes Vinke, Op 1 februari 1819 werd de nieuwe pastorie in gebruik genomen: die dag is waarlijk gedenkwaardig. Niet alleen de Rooms-Katholieke, maar ook de Gereformeerde bewoners dier streken, wedijverden met elkaar om de nieuwe pastoor op luisterrijkste wijze af- en in te halen. Op het onverwachtste vertoonde zich te Ootmarsum een trein van 40 man te paard en reed in de schoonste orde door de stad, gevolgd wordende door de nodige wagens tot vervoering van de goederen en meubelen, alsmede door een koets, bespannen met vier paarden bestemd voor de pastoor. De zwepen der voerlieden, de hoofdstellenInterieur RK Kerk (Waterstaatskerk) Lattrop en staarten der paarden waren met linten versierd en leverden een niet onaardige vertoning op. De burgers van Ootmarsum, ook van de aanzienlijkste, werden door die statige trein uitgelokt om dezelve tot buiten de stad naar het ouderlijk huis van de nieuwe pastoor te volgen. Zijn eerwaarde echter, aan het stille en zedige de voorkeur gevend, verzocht en verkreeg van zijn statelijke geleide, dat het hem langs ene buitenweg voorbij de stad wilde voeren. Even achter de Dinkelbrug op de eerste aflopende weg naar Lattrop en Breklenkamp was een ereboog opgericht. Niet ver van de pastorie kwam een aantal geestelijke maagden hare nieuwe herder een versierde kroon tegemoet dragen; terwijl de weg naar de kerk aan beide zijden met takken bestoken en de ingangen van de kerk en de woning met erebogen bezet waren. Nu hief de juichende menigte een welgepast zanglied aan, waarmee zij haar pastoor verwelkomde en hem zingend in kerk en huis geleidde......”.
Met Kerstmis 1818 celebreerde de nieuwe pastoor zijn eerste mis in de nieuwe parochie. (afb rechts: interieur 1e kerk)

1860
Onder pastoor A. Slutken, eveneens uit Ootmarsum geboortig, werd de kerk al weer vernieuwd, een nieuwe pastorie gebouwd en een betere begraafplaats aangelegd, dan de tot dan rond de kerk gebruikelijke plaats. Slutken bleef bijna veertig jaar werkzaam in Lattrop en is daarmee de langst dienende pastoor in Lattrop geworden.

1923-1926
Architect Joseph Kuypers en pastoor Brandts in LattropHet getal van de parochianen groeide en Waterstaatskerken waren niet altijd van de beste kwaliteit. Nadat hij in 1920 onder zijn bestuur een school had laten bouwen op een van B. Bodde aangekocht terrein, oordeelde pastoor Brandts (1914-1932) de tijd rijp voor een nieuwe kerk en een nieuwe pastorie. Grond voor de kerk werd gevraagd aan de gebroeders Groeneveld, die het stuk grond op 25 december (kerstmis) toezegden. De nieuwe kerk verscheen op dezelfde plaats waar de eerste, nu afgebroken, kerk had gestaan. De eerstesteenlegging had plaats op 19 augustus 1925. De kerk was gereed en werd ingewijd op 20 mei 1926. De architect was Joseph Cuypers uit Arnhem, die ook tekende voor de R.K. parochiekerk van Rijssen, welke kerk enigszins op die van Lattrop lijkt. Allereerst was een nieuwe pastorie gebouwd, waarna de oude kerk en aangebouwde pastorie verwijderd werden. De huidige garage en schuur achter de kerk is het enige bouwsel uit die eerste tijd van 1818 dat bewaard is gebleven. De afbraak en herbouw op dezelfde plaats was mogelijk doordat de nieuwe school tijdens de bouwperiode als tijdelijk kerkgebouw fungeerde.
De bouw had voor de parochianen nogal wat in petto. Alle materialen moesten met paard en wagen worden aangebracht, onder andere de stenen van de inmiddels verdwenen steenfabriek van Scholten uit Ootmarsum (foto rechtsonder). Verder werden hand- en spandiensten verleend bij het graven en andere werkzaamheden. Door de vergroting van de kerk moest ook een deel van het oude kerkhof van 1828 geruimd en verplaatst worden. Alle in de funderingssleuven gevonden graven werden met de kruiwagen naar een massagraf op nieuwe kerkhof over gebrachtSteenfabriek Scholten in Ootmarsum (de huidige knekelput rechts achter de ingang op het kerkhof). Ook een ernstig ongeval kon niet voorkomen worden. Tijdens de bouw van de voorgevel en toren van de kerk viel een metselaar uit Ootmarsum naar beneden en verongelukte dodelijk.
Het hoogste punt van de nieuwe kerk werd de torenspits met haan. Kranen waren in die tijd niet beschikbaar, maar de 20-jarige Johan Rerink beschouwde de klus als een uitdaging en klaarde het karwei. De oude klok van 1818 werd in de toren teruggehangen en het oude orgel werd zo goed en zo kwaad als het kon weer in ere hersteld en in gebruik genomen. Het interieur van de kerk is kleurig door de vele steenkleuren en de gebrandschilderde ramen. Over de stenen bogen valt nog te vertellen, dat aannemer G. de Kenkelder uit Arnhem over Italiaanse vaklui beschikte, die de gewelven in een bekisting met specie en stenen in de gewenste kleur aanbrachten, waarna de bekisting werd weggetrokken en de stenen door hun gewicht en de nog natte specie onwrikbaar en rotsvast in hun verband zakten.

1933
In 1933 werd de pastorie uitgebreid met een erker en een serre.

1937
Het kleurige interieur van de kerk wordt nog versterkt door de fraaie mozaïeken in glasstukjes in de kerk. In 1937 werden door rondtrekkende Italianen 14 kruiswegstaties vervaardigd en een aantal delen van een fries op het priesterkoor. Bovendien zijn in dat jaar het hoogaltaar en de communiebank vernieuwd. Ook daarvoor zullen de Italianen (mede) getekend hebben, want in delen van de beeldhouwwerken zijn ook mozaïekstukken gevonden. Helaas zijn door de oorlogsjaren de ontbrekende delen van het fries nooit meer aangebracht. In 1939 wordt een nieuw tabernakel (het huidige) op het hoogaltaar geplaatst.

1940-1945
De oorlogsjaren van Wereldoorlog II zijn aan de kerk en pastorie bijna ongemerkt voorbijgegaan. Had de gemeenschap een aantal slachtoffers te betreuren door de oorlogsdagen in 1940 en de politionele acties in Indië, de kerk bleef ongeschonden, maar raakte, als zoveel kerken in oorlogstijd, de klokken kwijt.

1948
Twee nieuwe klokken werden geplaatst in 1948 en de familie Alink (nu Wiefferink) schonk daar als derde een Angelusklok bij. De laatste heeft de laatste decennia van het millennium niet meer geluid, maar fungeert door een nieuwe luidinstallatie in het nieuwe millennium weer als vanouds. In hetzelfde jaar werd vastgesteld dat het oude orgel van 1818 niet meer te herstellen was. Zuinig als altijd werd achter het nieuwe front van de orgelbouwers L. Verscheuren uit Heijthuysen in Limburg zoveel mogelijk oud pijpwerk verwerkt. Vandaar dat bij een blik in het inwendige van het, overigens nog goed functionerende orgel, nogal wat eerbiedwaardig oud materiaal is te vinden.

1950Johan Kamphuis koster in Lattrop 1950-1995
Op 28 oktober 1950 wordt Johan Kamphuis (foto rechts) aangesteld tot koster, tuinman en conciërge van de school. Kamphuis begint dan een loopbaan ten behoeve van de parochie, die ruim 45 jaar zal duren. Daarmee is hij ongetwijfeld de langst dienende koster van Lattrop geworden. Hij was tevens de laatste professionele koster, want na zijn definitieve pensionering zijn de taken door vrijwilligers over genomen.

1958
Naast de lagere school wordt nu ook met een kleuterschool begonnen. Daarmee is in dat jaar de kiem gelegd voor de latere basisschool ‘t Kempke in Lattrop. Van 1958 tot 1970 ontbreken overigens alle kerkbestuursverslagen in het archief van de parochie. Deze periode valt samen met de tijd van pastoor Meijer. Vermoedelijk zijn de aantekeningen in deze periode niet gemaakt of voor het archief en daarmee het nageslacht verloren gegaan.

1962-1965
RK kerk Lattrop  (koperen kaarsenkroon)Het Tweede Vaticaans Concilie is aan de kerk niet ongemerkt voorbijgegaan. Zoals op zoveel plaatsen in Nederland heeft de daarmee gepaard gaande beeldenstorm ook de kerk van Lattrop niet gespaard. De preekstoel was al verdwenen in de vijftiger jaren. In diezelfde tijd zijn enige mooie koperen kroonluchters (kaarsenkroon) ook spoorloos verdwenen (volgens de overlevering zijn ze naar familie van pastoor Leferink in Haaksbergen gegaan). Het oude hoofdaltaar werd ontdaan van bijna alle opsmuk. Wel gespaard bleven de zijaltaren en de communiebanken, de laatsten als een nieuwe afscheiding tussen kerk en priesterkoor met een opening vanaf het middenpad van de kerk. Gelukkig waren onderdelen van de preekstoel, versierd met mozaïeken, gespaard gebleven.

1965-1977
De nieuwe tijd doet zijn intrede in Lattrop. Op 24 februari 1975 draagt het kerkbestuur de Fa. Groothuis in Denekamp op een geluidsinstallatie in de kerk aan te leggen. Deze installatie is zo degelijk gebleken, dat hij tot in het nieuwe millennium nog in gebruik is gebleven. In datzelfde jaar wordt ook besloten de pastorie op het waterleidingnet aan te laten sluiten en het luiden van de klokken te automatiseren. Daarmee komt een einde aan het luiden van de Angelusklok. Een nieuw altaar werd geplaatst naar de kerkgangers gericht in 1976 op basis van een voorstel van de heer Reerink. De ooit aangebrachte vloerbedekking op het priesterkoor wordt weer verwijderd waardoor de oude tegelvloer weer tot zijn recht kan komen.

1980
Het rieten dak op de Mariakapel achter het kerkhof blijkt dermate slecht te zijn, dat het vernieuwd moet worden. Het kerkbestuur besluit geen parochievergaderingen meer te houden, omdat de opkomst te gering is geworden.

1992
De oude doopkapel werd omgebouwd tot een klein, maar stijlvol mortuarium. Daarmee werd het mogelijk overledenen uit de parochie in eigen kring op te baren in plaats van in Denekamp of Ootmarsum. Tegelijkertijd werd de grote koperen doopvont, met een inscriptie: Scholte Lubberink, vooraan bij het Maria-altaar geplaatst, zodat het dopen voortaan voor in de kerk kon plaatsvinden. Wanneer de oude zandstenen doopvont ooit uit de kerk is verwijderd is onbekend. Gelukkig is deze getuige uit een ver verleden bewaard gebleven.

1994Preekstoel in rk kerk Lattrop
De reeds genoemde ornamenten van de vroegere preekstoel zijn bij een kleine verbouwing in het interieur van de kerk op een nieuwe plaats terecht gekomen. Achterin de kerk werden meteen achter de banken een tweetal muren geplaatst waarin vier van de vijf delen, die met de vier evangelisten, een plaatsvonden. Tegelijkertijd is voorin de kerk door het inkorten van een aantal banken een ruimere plaats bij de ingang naar het priesterkoor gemaakt.

1996
Het intensieve gebruik van de parochiekerk en de tand des tijds knagen voortdurend aan de bouwkundige constructies. Daarom was het in 1996 nodig na 70 jaar een uitgebreide restauratie aan dak en goten door te voeren. Door de bereidwillige medewerking van parochianen, met geld en werk, kon Aannemingsbedrijf Warmes de kerk voor de volgende eeuw klaarmaken. De kerk werd daarna opgenomen op de lijst van beschermde rijksmonumenten en is klaar om het volgende millennium te beginnen. De laatste jaren van het tweede millennium voltrok ook in Lattrop zich het proces van grote kerkelijke veranderingen. Het aantal priesters nam af, kapelaans werden een bijzonderheid, parochianen namen meer en meer op vrijwillige basis allerlei taken van priesters, kapelaans, kosters en huishoudsters over. Het kerkbestuur werd in 1992 omgezet in een parochiebestuur waarvan de leden met eigen taken belast zijn. Door de schaarste aan priesters is het niet meer vanzelfsprekend dat de parochie over een eigen pastor beschikt, maar wordt samengewerkt met de parochies van Ootmarsum en Tilligte. De parochies in dit samenwerkings-verband worden heel toepasselijk LOT-genoten genoemd, naar de beginletters van de parochienamen. Op de valreep van het millennium deed ook de eerste niet-gewijde pastor in de persoon van pastoraal werker Drs. P. Hoekstra zijn intree in het LOT. Daarmee treffend de grote veranderingen aangevend die ook hier plaatsvinden. Pastor Hoekstra bewoonde een deel van de pastorie die verder is aangepast om gasten uit verre landen (met name Litouwen) een hartelijk welkom in de LOT-parochies te bereiden. Verder is ruimte gecreëerd om werkgroepen uit de eigen parochie onderdak te bieden. Daarmee heeft de pastorie na enige jaren leegstand weer een eigen functie gekregen.

2007
Het aartsbisdom streeft al enige jaren naar nog grotere verbanden van parochies, die in 2010 tot een grote parochie samengevoegd gaan worden: de parochie Lumen Christi. Het proces is volop in beweging.

Pastoors en pastores van de parochie Lattrop:
01 Johannes Vinke 1818 - 1822 pastoorRK kerk Lattrop (interieur naar het westen)
02 G.J. Blankenvoort 1822 - 1854 pastoor
03 A. Slutken 1854 - 1890 pastoor
04 F.Th. Weitjens 1890 - 1899 pastoor
05 J.G. Berbers 1899 - 1906 pastoor
06 H.B.G. van Bijleveld 1906 - 1914 pastoor
07 J.W.J. Brandts 1914 - 1932 pastoor
08 H.J. Kempers 1932 - 1941 pastoor
09 J.H. Leferink 1941 - 1959 pastoor
10 B.H. Meijer 1959 - 1970 pastoor
11 H.A. Demmers 1970 - 1974 pastoor
Eerste pastorloze periode (1974-1975)
12 P.P.G. Pierik 1975 - 1981 pastoor
13 J. Stapelbroek 1981 - 1982 pastoor
Tweede pastorloze periode (1982-1984)
14 P.F. Jacobs 1984 - 1989 pastor
Derde pastorloze periode (1989-1990)
15 Drs. H.W.C. Revenberg 1990 - 1998 LOT pastoor
16 J. Mulder, diaken 1990 - 1999 LOT pastor
17 Drs. P.W. Hoekstra, pw 1998 - 2001 LOT pastor
18 R. Willems 1999 - 2004 LOT pastoor
19 R. Cornelissen 2004 - LC pastoor.

Literatuur
Buisman, J. (1995 - 2000). Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Deel 1 tot en met deel 4 van 763 tot 1675. Franeker: Uitgeverij Van Wijnen.
Geerdink, E. (1895). Eenige bijdragen tot de geschiedenis van het Archidiakonaat en Aartspriesterschap Twente en Calendarium St. Plechelmi te Oldenzaal. Vianen.
Hamers, C.C.M. (ongedateerd). Verzameling van stukken en kopieën aangaande het Huis te Brecklenkamp.
Jacobs, P.F. (1989). Enige notities over de parochie Lattrop. Lattrop: eigen uitgave.
Kokhuis, G.J.I. (1982). De geschiedenis van Twente van prehistorie tot heden. Hengelo: Twente Publicaties BV.
Kokhuis, G.J.I. (1997). Twaalf eeuwen Katholiek Twente 797 - 1997. Enschede: Stichting Twente 2000.
Kuile, Mr. G.J. ter (1974). Geschiedkundige aantekeningen op de Havezathen van Twenthe. Schiedam: Interboek (ongewijzigde herdruk van 1911).
Schildkamp, Drs. J.B. (redactie) (1995). 1520 - 1525 De kroniek van Johannes van Lochem, prior te Albergen. Albergen: Stichting Heemkunde Albergen, Enschede: Twente Academie.