Heemkunde Lattrop Breklenkamp

Pater Cajetanus Tilligte

Autobiografie en jeugdherrinneringen...

Past. C. Borggreve, o. Carm.

Johan Borggreve, pater Cajetanus, ook bekend als Boarnk-poater, schreef zijn levensverhaal, bundelde het tot een handzaam boekwerkje en gaf dit in bewaring aan zijn zuster Truus Ensink-Borggreve (1928-2014), bakkersvrouw in Mander. Met haar toestemming wordt dit omvangrijke verhaal in de komende Nieuwsbrieven gepubliceerd.

FAMILIENAAM BORGGREVE…

Pater Johan Borggreve Tilligte (foto GE Wigger Lattrop)De familie Borggreve (Burggraaf), een beroemde en een beruchte naam, die in het jaar 800 na Kristus al bekend was op de Burcht in Tilligte onder de latijnse naam Borggravius. Het was ook een beroemde naam, want van 1139-1150 was er al een bisschop van Utrecht met de naam Heribertus Borggreve; in 1413 was Jan Borggreve Pauselijke en kerkelijke notaris in Utrecht; van 1430-1446 was er Jacobus Borggreve, kanunnik en deken in Oldenzaal. In 1473: Gerardus Borggreve was pastoor in Emlichheim (Hanover); in 1507 was Theodorus Borggreve Kanunikheer in de kathedraal van den Bosch en in 1553 kocht Peter Borggreve een huis aan de Sint Jorisstraat in den Bosch, wat later een klooster werd voor de Broeders van Dongen. Deze laatste twee zijn begraven in de Kathedraal in den Bosch, rechts bij de ingang, voorzien van grafzerken die nu nog te zien zijn, met een wapen erop, met 2 grote vissen.
Maar het is ook een beruchte naam, want in 1321 was er een Hermanus Borggreve uit Tilligte, die geëxcommuniceerd werd; dus in de kerkelijke ban werd gedaan door Paus Johannes 22, want hij had koeien geroofd bij Langeveen en ingebroken in de sacristie van de abdij van Assen en er de kelk en de kerkelijke gewaden gestolen. En van dien tijd af werd de Borggreve-stam roofridders genoemd. Maar Paus Johannes was de Carmelieten wel goed gezind, want hij kondigde het ‘Privilegium Sabbathum’ af, dat de gelovigen die tijdens hun leven het Mariaskapulier dragen, verlost werden uit het vagevuur op de eerste Sabbat (zaterdag) na de dood door de hulp van Maria.

EEN BLIJDE GEBEURTENIS...Maria Antonia Tijink-Reerink (Stengman) Tilligte 1866-1937 Foto 1929

En diezelfde naam leefde voort op 5 Maart 1916. Het was een blijde gebeurtenis, die zich afspeelde in de ‘Volhoek’ aan de Winkelsdiek, dicht bij de Enkterbeek, in het laatste huis van de parochie Tilligte. Het huis lag geheel in de modder, vanwege de vele overstromingen van de Dinkel en de Ottershagen, een laagveengebied. Het was een modderweg vanaf de voordeur tot de straatweg bijna een km. verder, want straat- en asfaltwegen waren er niet. Vader Borggreve riep vlug de buurvrouw Tijink (Stengman foto rechts), die als vroedvrouw fungeerde. En zie… daar lag die jonge spruit huilend op het bed in de voorkamer want het was nog koud in de wintertijd. Hij werd dezelfde dag gedoopt in de noodkerk bij ‘Heenboer’, want de nieuwe Kerk van Tilligte was nog in aanbouw. Die jonge spruit kreeg de naam Johannes Bernardus Borggreve, Zijn vadersnaam was Gerard Borggreve en zijn moeder Gezina Johanna Baalhuis. Ze waren erg blij met hun eerste kind. Maar wat zou er van dat jongetje worden? Wat zou ervan terechtkomen? Zou hij boer worden zoals zijn vader? Of zou hij de ‘beroemde stam’ voortzetten? Of zou hij de ‘beruchte stam’ kiezen en roofridder worden? Daar werd nog niet over nagedacht. Maar de jongen groeide op in regen en modder, in sneeuw en ijs, zonder asfalt- en straatwegen, zonder elektrisch licht, zonder kachel, alleen een open vuur in de keuken. Dat was mijn eerste levenservaring. Alles zo primitief en afgelegen, zodat ik 7-jarige leeftijd nog niet naar school en naar de kerk kon. Alleen ‘s winters kon je schaatsen, het eerst leren met een stoel voor je en daarna zonder stoel. Soms bond je de schaatsen onder bij de vuurhaard in de keuken en dan maar rijden op het ijs, links-rechts, links-rechts, over de Enkterbeek, over de Ottershagen, tot over de Duitsche grens tot aan café ‘de Konjer’. Dan zagen we weer heel wat schaatsers terugrijden, dronken als ze waren, vielen op het ijs en soms gewond. Van dat schaatsen heb ik erg veel genoten, maar het was ook hard werken in de wintertijd; houthakken op de wallen om het huis, in de bossen, in de Ottershagen. En die takken bundelde je samen tot takboesche en sleepte die over het gladde ijs tot de kant en die werden dan ’s avonds door vader opgehaald met paard en wagen. Daarbij ook korven maken van wilgentenen en manden, grote en kleine (böggelkörfke) om tuffels in te rapen in de herfsttijd.
Borggreve Bernardus Gerhardus (Geert) en Baalhuis Gezina Johanna (Hanna) Tilligte 1884-1957 (foto 1946)En in de zomertijd grasmaaien, bij elkaar harken, hooien en binnenhalen met paard en wagen. Zo nu en dan kwam er ook een meisje bij ons thuis om te helpen op de boerderij. Het was een zusje van mijn moeder, die later Zuster Benediktines werd in het strenge klooster te Oldenzaal: Zuster Magdalena. Zij werkte net zo hard als mijn moeder.
En zo begon op 8-jarige leeftijd mijn lagereschooltijd in Tilligte, dus een jaar te laat. Eerst met onderwijzer Voorpostel en later onder leiding van het hoofd der schoolmeester Horsthuis. Ik herinner me nog het priesterfeest van pater Petrus Thomas Ribbert, onze buurman. Als kleine jongen hielp ik mee het huis feestelijk te versieren met erebogen en bloemen. Maar ik mocht nog niet op het feest aanwezig zijn, ik was er nog te klein voor. Maar een dag erna werden de erebogen afgebroken; ik hielp mee en nam stiekem een paar bloempjes mee als herinnering aan deze pater Karmeliet. Misschien een inspiratie om ook Karmeliet te worden en ook de richting in te gaan?
Een hobby had ik niet, alleen nu en dan met de postbode van Tilligte, Frans Hesselink uit een groot gezin met 21 kinderen, te gaan vissen in de Enkterbeek, 200 meter achter ons huis. Maar ik dacht er nog niet aan om mensenvisser te worden.

Noten:

LAGERE SCHOOLTIJD IN TILLIGTE...

Op 8-jarige leeftijd was eindelijk mijn lagereschooltijd aangebroken. Een jaar te laat en ons huis lag ver van de school verwijderd en in de winter moest je over modderpaden lopen of door struiken kruipen en over wallen, ongeveer één km ver om de straatweg te bereiken. Met klompen aan en dan weer 1 km over de straat met de schoenen aan, om naar de Kerk te gaan. Elke dag vier keer op en neer, want de school begon ‘s morgens om 9 uur; tot 12 uur. Dan naar huis lopen om te eten, en dan weer terug naar school vanaf 1 uur tot half 5. Dus 8 km. lopen per dag. Maar op de 7e klas kreeg ik een fiets, en zo kon ik vlugger en gemakkelijker de school bereiken. Meestal ging mijn neef Gerard Borggreve achter op mijn fiets zitten en zo reden we samen naar school.
Elke Zondag ging ik een keer naar de kerk, of met vader of met moeder, om de H. Mis bij te wonen van pastoor Weller,RK Lagere School Tilligte  voor 1969 daarna van Pastoor Bremer, maar in de weekdagen ging ik nooit naar de kerk, want de afstand was veel te ver, en het was veel te druk in huis en op de boerderij. Eerst helpen de koeien verzorgen, de melk centrifugeren voor de boter, ook dorschen met een knuppel (vlegel) enz…
Maar toen ik in de derde klas zat werd het ineens heel anders. Op zekere zondag was er een andere pastoor in de kerk om pastoor Weller te vervangen. Ik zag hem het altaar opgaan voor de H. Mis, het altaar en tabernakel versieren met mooie bloemen en kaarsen, heel mooi en sacraal, om het H. Sacrament in het tabernakel te vereren. Daarna ging hij eerbiedig naar het Mariabeeld op het zijaltaar, dat hij versierde met bloemen, prachtig en symmetrisch. En dat maakte indruk op mij. Ik dacht: dat wil ik ook doen om aan Jezus te laten zien dat ik echt van Hem hou.
Maar zo dacht ik verder: dan moet je eerst priester worden, dan pas mag je het priesterkoor opgaan en het altaar. En van dat ogenblik af kreeg ik de gedachte om priester te worden en ging ik elke zondag drie keer naar de kerk; vroegmis, hoogmis en om 3 uur ‘s middags naar het Lof. En die roeping van God heb ik tot nu toe steeds vastgehouden. Als ik druk aan het werk was op het grasland of de akker, met hooien of aardappels rapen, en dan de kerkklok hoorde luiden een half uur voor de Mis of het Lof, dan smeet ik mijn werktuigen weg, liep hard naar huis om een ander pak aan te doen en daarna draafde ik naar de kerk om de H. Mis bij te wonen of het Lof.
Koos Veldman ovl 10-07-1946 Semarang-JavaToen op zekere dag meester Koos Veldman bemerkte dat ik priester wilde worden (hij is in 1946 als militair bij Semarang in Indonesië gesneuveld en begraven), gaf hij me een bijbel om mijn geloof te verdiepen. Ik herinner me nog altijd de spreuk van meester Horsthuis: “praatjes vullen geen gaatjes” en “’spreken is zilver en zwijgen is goud”.
(Foto rechts: Koos Veldman)
Dat heb ik altijd in praktijk gebracht tot nu toe, weinig praten maar hard werken. Daarom waren we ijverig in de klas. Maar echt stout waren we niet op school. Misschien zo nu en dan weleens een beetje ondeugend, maar toch was onze klas een goede en ijverige klas, maar ook een heilige klas. En hoe kwam het dat onze klas zo'n heilige klas werd? Ik herinner me nog goed dat Mollink in de schoolklas rechts naast me zat in de bank en voor ons zaten 2 meisjes. Toen waren er nog inktpotjes in de banken en de meisjes hadden lange haren. En zo dompelden we de haren soms in de inktpotjes. De twee meisjes voor ons werden beide zuster in het klooster. En de beide zusjes van het meisje voor mij, werden ook zuster: dus uit één gezin drie zusters, en hun broertje trouwde later met mijn nicht.
Nooit kwam het mij in de gedachte om een mooi meisje te zoeken. Wel kon je soms wat lachen en elkaar plagen op het schoolplein, maar daar bleef het bij.

DE DENEKAMPSE EN OLDENZAALSE SCHOOLJAREN…

Op de zevende klas van de lagere school in Tilligte was ik niet van plan om die te voltooien. Want mijn bankgenoot Mollink ging in Mei naar de 7de klas van de lagere school in Denekamp om daar Frans en Duits bij te leren en in november volgde ik zijn voorbeeld. En zo was het Denekamper schooljaar wel aantrekkelijk. Een jaar lang, samen met Mollink, Aveskamp en ik, Frans leren van meester Goorhuis, Duitsch van meester Mulder en natuurlijke historie van meester Bernink, die ons ook vaak naar het Museum Natura Docet (de natuur onderwijst) begeleidde. Maar het was wel elke dag een heel eind fietsen van Tilligte naar Denekamp, op en neer meer dan 15 km.. En ‘s middags brood eten, dat je ’s morgens van huis had meegenomen; zo bijna een jaar lang.Twentsche Carmel Lyceum in Oldenzaal
Na zo een jaar in Denekamp te hebben gestudeerd, gingen Mollink en ik uit elkaar. Hij vertrok naar het Kleinseminarie in Zenderen bij de paters Karmelieten en ik naar Oldenzaal, naar het Karmellyceum. (foto rechts). Dus elke dag ?etsen door weer en wind. En omdat er nog geen fietspad was van ons huis naar de straatweg, moest ikzelf eerst een fietspad aanleggen om niet in de modder te blijven steken als ik is ‘s avonds in het donker terugkwam. Het was een zware taak: eerst met de fiets naar Denekamp en dan vanaf het station met de tram naar het station in Oldenzaal en vandaar nog 1 km. lopend naar het Carmellyceum, samen met Jan Koopman uit Tilligte. Maar na twee jaar werd de tram (Bello) opgeheven en gingen we fietsend van Tilligte naar Oldenzaal, dus 30 km per dag.
Om half acht ‘s morgens vertrokken we want om 9 uur begon de school.  Dan om half één ‘s middags brood eten in de refter en vervolgens recreatie en daarna weer les tot half 5 ’s avonds. Dan weer fietsen naar huis in winter en zomer, in weer en wind, sneeuw en ijs, regen en hagel. En ik ben bijna nooit te laat gekomen. Slechts één keer ‘s morgens een half uur te laat. Niet vanwege luiheid maar de weg was glad van de sneeuw. Ik viel van de fiets, achterwiel scheef, ik moest de fiets dragen naar de school, zodat ik een half uur te laat kwam. Maar de leraar was niet kwaad. Hij wist dat ik eerlijk was, niet loog en geen schuld had. En zo ging het elke dag op en neer van Tilligte naar Oldenzaal, 6 jaar lang 30 km per dag door weer en wind.
Op de scholen leefden we altijd sober en eenvoudig; er waren geen winkels waar je lekkernij of zoetigheid kon kopen en we hadden er ook geen geld voor. Het gevolg is zeker, dat mijn tanden tot nu toe nog altijd goed zijn, want ik kan nog goed van me ‘afbijten’.
Op zekere dag was er een sterfgeval in de derde klas van het Lyceum, mijn klasgenoot voor mij in de bank. Het was woensdagavond. Eerst Griekse les, dan de laatste les gymnastiek. De volgende morgen kwam mijn klasgenoot voor mij niet opdagen. Er was bericht; hij was ziek. De daaropvolgende dag kwam hij ook niet. Er kwam weer bericht; hij was al gestorven. Daarna doorzochten we zijn boeken in de bank en de laatste zin van zijn leven was in het Grieks: ‘Ho thanathos hè toon teleute estin’, wat betekent ‘de dood is het einde van alles’.
Deze laatste levenszin maakte een diepe indruk op ons. Drie dagen later zijn we op zijn begrafenis in Hengelo geweest. Van onze klas zijn er 3 priester geworden, Schievels uit Enschede, Scholte uit Hengelo en ikzelf.
Zo heb ik 6 jaar lang ijverig gestudeerd op het Lyceum in Oldenzaal, van ’s morgens tot ’s avonds. En als ik ’s avonds na een lange fietstocht om half 6 thuiskwam, dan weer studeren tot bijna 12 uur ’s nachts, vooral als het proefwerktijd was. De studie was zwaar want op de derde klas ben ik niet overgegaan. Maar toch hield ik er de moed in om priester te worden. In de vijfde klas kreeg ik inspiratie om naar het Seminarie te gaan voor een speciale priesteropleiding. Want onze parochiepastoor Bremer uit Tilligte wilde mij en Mollink overhalen om wereldheer te worden en om over te gaan naar het Seminarie in Apeldoorn. Om daar een kijkje te nemen.
Pater Johan Borggreve   TilligteHij bracht ons op zaterdag met zijn auto naar Apeldoorn maar dat leverde niets op. Mollink trad in bij de Karmelieten in Boxmeer en ik ging van 1937 tot 1938 naar het Klein Seminarie in Apeldoorn, maar één jaar. Maar het beviel mij niet op het Seminarie om wereldheer te worden. Ik probeerde het zesde jaar op het Gymnasium te volgen en daarvoor fietste ik op zekere dag naar Zenderen. Maar de zesde klas was daar al vol. Daarom spoorde de rector mij aan om een jaartje naar Baden te gaan.

Daar, kan ik mij nog goed herinneren, zag ik op 25 januari het grote licht aan de hemel, dat volgens de verschijning van Maria in Lourdes, het grote geheim zou aankondigen, n.l. de grote komende oorlog. Alle pastoors en seminaristen waren… (het vervolg van de regel is onleesbaar)… Heeswijk te gaan, bij de Norbertijnen, ook wel Witheren genoemd. Ik fietste weer terug naar huis, en toen begon het te regenen en ik moest schuilen onder de bomen. En daar begon ik te huilen van verdriet. Ik dacht er steeds over na; waar zal ik naar toe gaan? in welke Orde zou ik mijn toevlucht zoeken? In ieder geval in een Orde met paters zonder baard; al dat vieze gedoe om je kin, nee dat was niets voor mij. Eindelijk hield de regen op en ik fietste verder naar huis. En zo kwam ik bij de opening van het nieuwe schooljaar bij de Norbertijnen in Heeswijk terecht, waar je na de zesde klas alle kanten op kon. En zo was Heeswijk de ‘springplank‘ naar het Noviciaat der Karmelieten. Op zekere dag aan het einde van het schooljaar 1939 heb ik de fiets gepakt om mij te melden bij in het Karmelklooster in Boxmeer, bij Karmeliet Pater Pius aan de Stegge, afkomstig uit Ootmarsum.
Later hoorde ik dat mijn oom tegen mijn vader gezegd had ‘Ik zol hem de schuppe in de haand doon’, m.a.w. ik zou hem het boerenwerk laten doen. Maar dat kwam er niet van; ik hield stevig vast aan mijn roeping. En na 2 maanden vacantie in Tilligte bij vader en moeder, nam ik afscheid van hen en met een blij hart stapte ik in Boxmeer uit de auto om voor het laatst nog lekker te eten en drinken in een café, om daarna het klooster in te gaan. Het aardige leven was voor mij voorbij en ik stond bij de ingang van het kloosterleven.

NOVICIAATSJAAR IN BOXMEER 1939-1940…

Ik kan het me nog goed voorstellen. Wat een overgang, vanuit de drukke wereld met zijn harde arbeid, naar het stille en rustige kloosterleven. Ik had helemaal geen interesse voor koeien, varkens, kippen, paarden en boerenwerk. Ik wilde O.L. Heer dienen. De haren werden afgeknipt en zo ging de poort open van het geestelijke leven in het klooster inCarmelietenklooster in Boxmeer Boxmeer. (foto rechts) In dit jaar waren er ook 2 Javaanse confraters, met het plan om Karmeliet te worden. Ze leerden de situatie in Holland kennen en ook het klimaat. Ze waren ontsteld dat ze elke dag niet meer konden ‘mandien’ (baden), wat in Indonesia gewoonte is. Op een mooie winterdag zagen ze voor het eerst sneeuw. Ze pakten een envelop, propten er wat sneeuw in en wilden het naar Indonesia sturen om daar aan de familie te laten zien. Wij begonnen hard te lachen.
Het was in het noviciaatsjaar, dus een proefjaar, waar we voor het eerst de religieuze kleding droegen. Het was een mooie inkledingsplechtigheid, onder een gezongen H. Mis waarbij de overste je de religieuze kleding aanreikte en zei: “neem dit kleed aan en blijf het dragen, heel je leven lang”. Ik had toen nog niet het idee, dat velen die opdracht niet zouden vervullen, want velen hebben die Karmelietaanse klederdracht aan de kapstok gehangen, zijn uitgetreden of zijn getrouwd. Het kloosterleven was hun te zwaar en het H. Geloof te weinig krachtig.

En in die heilige tijd begon het oorlogsjaar 1940. De oorlog tussen Duitschland en Holland. Ik werd er ’s nachts wakker van, want de kanonnen bulderden en de beeldjes vielen van de muur. We stonden op en gingen naar de kerk om er te bidden, dat alles goed zou aflopen. Maar de oorlog duurde voort. We verborgen ons in de kelder. Maar het heeft nog vele jaren geduurd voor alles weer in vrede terugkeerde. Maar het noviciaatsjaar ging gewoon door, met bidden, meditatie, werken en verdieping van het geloofsleven.
En zo brak de Professiedag aan op 14 September 1940, om ons weer klaar te maken voor de 6 jaar lange studietijd in Merkelbeek. Met eerbied en vol hoop legden we de heilige geloften af die geldig waren voor drie jaren, n.l. de geloften van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede. En we baden dat we geheel ons leven trouw zouden blijven aan onze Lieve Heer, om na drie jaar die Geloften voor eeuwig te vernieuwen.

MERKELBEEKSE STUDIEJAREN 1940-1946…

Karmelietenklooster Merkelbeek LimburgNa de kleine geloften was de grote seminarietijd voor ons aangebroken. Eind Juli vertrokken we vanuit Boxmeer naar Merkelbeek (foto links), in het heuvelachtige Zuid-Limburg gelegen, om daar 6 jaar lang op het Grootseminarie door te brengen. Om ons te verdiepen in gebed, meditatie en studie: filosofie, theologie, bijbel, sociologie, godsdienst en vele andere vakken. Het was toen een drukke studietijd maar met veel afwisseling. Zo werd ik ook de deken van de klas, omdat ik de oudste was. Ook kreeg ik de opdracht om het onderhoud van de tuin van het klooster te behartigen en de appels en de wijndruiven te verzorgen en ze goed op te bergen in de kelder. Het was een zware tijd omdat het ook nog oorlogstijd was. Soms zag je veel tanks en kanonnen over de straten rijden. Soms ook doden aan de kant van de weg. Of je hoorde je kanonnengebulder en dan de bommen die vele steden aan de Duitsche grens vernielden, met veel slachtoffers.Pater Johan Borggreve Tilligte (foto GE Wigger Lattrop)
En dan verborgen wij ons in de kelder. Het was een gevaarlijke tijd, je kon nooit weten wat er gebeuren zou. Vaak was er ook te weinig eten. Dan fietste ik soms met Pater Konings naar verre dorpen, om wat voedsel te halen. Ook van thuis uit Tilligte kregen we soms wat brood toegestuurd, maar dat was wel lang onderweg, en zo kwamen we er mager uit te zien. 6 Jaar was een lange tijd maar die heb ik met succes afgemaakt. De studie ging gewoon door en ook met werken; Frater Imnocentius Damhuis verzorgde de kippen en de vissen. Pater Mollink de bibliotheek van de parochie en ik het tuinwerk.
Op 17, 18 en 19 December 1943 kreeg onze klas de tonsuur (=kruinschering) en de vier kleinere wijdingen door Vicaris Apostolik Theodorus Antonius van Roosmalen van Suriname, als eerste stap voor de priesteropleiding. Ook studeerden we twee jaren lang de Javaanse taal; het laag Javaans, hoog Javaans en nog hoger Javaans, onder leiding van Pater Hardjo Kawi die van Java hier zijn priesterstudie was komen voortzetten. Maar we hadden er nog helemaal geen vermoeden van, dat we later naar de Missie in Oost-Java zouden vertrekken. We hadden veel over Java gestudeerd op de lagere school en ook op het Lyceum van de leraar Gescher, maar we hadden nooit kunnen denken dat we het met eigen ogen zouden zien. Het was toen nog oorlog in Indonesië en daar mocht niemand binnenkomen. Soms kregen we wel treurige berichten over onze confrater missionarissen daar. Dus we baden maar dat de oorlog daar maar gauw zou zijn afgelopen.

PRIESTERWIJDING OP 14 JULI 1945…

In Holland was de oorlog in 1945 afgelopen en toen we in 1946 gewijd werden, konden we gelukkig een prettig Priesterfeest vieren. Mijn vader en mijn moeder met mijn zus zijn bij mijn priesterwijding geweest. Maar mijn broer Gerard bleef op de boerderij in Tilligte achter. Het was een mooie plechtigheid door Mgr. Lemmens (foto onder), Bisschop van Limburg. We zijn met ons zessen priester gewijd op 14 Juli 1945. Samen met mij Pater Ikink, Staring, Schothuis, Haryoko en Seraphinus Theeuws. Het was een drukke dag met onze familieleden en een gezellig feest, en met ontroering in ons hart gaven we na de plechtige wijding onze eerste zegen aan vader en moeder en familieleden.Mgr Joseph Hubert Guillaume Lemmens 1884-1960 bischop van Limburg
En met dankbaarheid in ons hart hebben we de volgende dag onze eerste H. Mis gelezen, en voor de eerste keer de H. Communie uitgereikt aan onze familieleden, die zo ontroerd waren, dat ze huilden van blijdschap. Nog ontroerender was de eerste plechtige H. Mis in de eigen parochiekerk in Tilligte. Dat gebeurde op 7 Augustus 1946, juist op mijn naamfeest. In Tilligte bereidden de familieleden en alle parochianen zich voor om mij met grote feestelijkheden te ontvangen. Op de grens van de parochie werd een grote erepoort opgericht op de straatweg Denekamp-Tilligte. Daar werd ik op 6 Augustus met grote vreugde ontvangen met een mooie toespraak van meester Voorpostel. Daarna ingehaald met ruiters en versierde wagens zoals een bruid en bruidegom feestelijk wordt ingehaald. Bij de grens van onze wijk stand weer een grote erepoort, en tenslotte voor het ouderlijk huis ook weer een erepoort, versierd met mooie bloemen.
De gehele parochie Tilligte en familieleden waren vertegenwoordigd en leefden met dat heuglijke feit mee. Alleen onze families in Duitschland waren absent, want ze mochten nog niet de grens over, vanwege de vijandelijke toestand tussen Duitschland en Holland.
Het was onder het pastoraat van pastoor Maathuis in Tilligte, maar Past. Bremer uit Hilversum was ook tegenwoordig, en alle priesterzonen van de Karmel en Confraters, n.l. Pater Petrus Thomas Ribbert, Pater Koopman, Pater Damhuis, die de feestleider was van de plechtigheid. Ook Pater Mollink en Ribberink, Frederikus en broeder Winkels. Het was een nooit te vergeten dag van zang, toespraken en feestmaaltijden.
Theodorus Hendrikus Gerhardus Bremer (pastoor in Tilligte 1932-1940)Daarna een paar weken vacantie en daarbij ook nog een gezellige dag na mijn eerste H. Mis in het klooster der Zusters Benediktinessen in Oldenzaal, waar de zus van mijn moeder, het meisje dat ik had leren kennen vroeger op de boerderij, zuster was geworden. Een plechtige H. Mis met assistentie van Pater Arts, O. Carm. en een kapelaan. Alles gebeurde achter de tralies.
Die vacantiedagen waren snel voorbij. Ik mocht nog twee dagen de grens naar Duitschland over, om daar mijn ooms en tantes te bezoeken en daar in de kerken de H. Mis te lezen. En daarna weer terug naar Merkelbeek om de studie voort te zetten voor het juridisch examen om te mogen biecht horen. Dat moesten we maken in Rolduk en op 4 Augustus 1947 kreeg ik de volmacht van Mgr. Yoseph H.G. Lemmens, Bisschop van Roermond, om biecht te horen, en de zonden van de zondaars te vergeven. Op 14 Juli 1946 kreeg ik het diploma van de filosofiewetenschappen van het Seminarie Merkelbeek, van Pater Valerius Hoppenbrouwers. In die tijd gingen we vaak op assistentie naar andere parochiekerken, om de pastoor te helpen of te vervangen.

HET PASTORALE JAAR IN OSS 1947-1948

Vanaf 15 Juli 1947 tot 26 Sept. 1948 verhuisden we naar het Karmelklooster in Oss, (foto onder) om daar het pastorale jaar door te maken, met veel studie in preken, dopen, biecht horen en op assistentie in andere parochies. De boekhoudlessen kregen we van een leraar in Nijmegen. Elke Maandag met de trein op en neer van Oss naar Nijmegen, en zo kwamen we ook vaak op de Doddendaal op de Karmel, wat tijdens de oorlog verwoest was.
Op het einde van het pastorale jaar in Oss ben ik eens naar Tilligte gefietst (cadeau van de familie uit Tilligte bij mijn Priesterfeest). De reis ging via Nijmegen en Zutphen, ongeveer 100 km.. ‘s Morgens om half 6 vertrokken uit Oss en na de middag om half vijf kwam ik goed gezond bij mijn vader en moeder in Tilligte aan. Ze maakten het allen goed. In het Pastorale jaar in Oss heb ik de traditionele Catechismus weggegooid, een boekje dat alleen uit vraag en antwoord bestond en ik heb het vervangen door een ‘godsdienst in woord en beeld’.Karmelklooster in Oss Noord Brabant
De kinderen moeten niet alleen horen maar ook zien en actief meewerken met tekenen en schrijven in de klas. Dat spreekt de kinderen meer aan. En later heb ik dat boekje in het Javaans en Indonesich vertaald.  Mijn klasgenoot Ikink was al in het begin van het jaar 1947 naar Brazilië vertrokken als Missionaris. En onze Javaanse medebroeders bereidden zich voor om terug te keren naar Indonesië, maar Andreas Haryoko ging nog eerst een jaar naar Rome om daar te studeren en professor te worden. En pater Adriaan Staring ging ook naar Rome om te studeren en Seraphinus Teeuws nam een andere taak op zich. En zo bleven Eligius Schothuis en ik alleen over in Oss om daar het pastorale jaar door te brengen.
Op zekere dag was Pater Noordermeer teruggekomen van een vergadering met de Provinciaal en enkele missionarissen in Nijmegen, en hij vroeg mij of ik naar de Missie wilde gaan. Ik had er nog nooit over nagedacht maar ik vond het wel goed want ik had al 2 jaar Javaans gestudeerd in Merkelbeek. Hij zei “Wacht maar tot je bericht krijgt van de Provinciaal”. En na een paar weken kwam er op 30 October 1947 een brief van pater Augustinus Nolte, O. Carm., die mijn vroegere leraar in Oldenzaal was. (Voor inhoud brief zie bijlage 1.)

Maar ik moest nog een hele tijd wachten, bijna een jaar, om naar Indonesië te vertrekken. In die tijd werkte ik nog een beetje als kapelaan in de Karmelkerk van Oss, huisbezoek, Godsdienst op de lagere school, doopplechtigheden enz… En een maand voordat we vertrokken, op 22 augustus 1948, kreeg ik nog een maand vacantie thuis om ons voor te bereiden op de grote reis naar het eilandenrijk Indonesia, dat zich slingert om de evenaar ‘als een gordel van smaragd’, zo zegt Multatuli. We kwamen in innig contact met de Missie-procuur Wolters die ons inlichtingen verstrekte. We gingen ons laten onderzoeken op lichamelijk gebied en wij, pater Harmelink en ik, werden goedgekeurd door de dokter om naar de Missie te gaan. Vier paters waren ons in dit jaar voorgegaan; Pater Hoogenkamp, Pater Arts, Noordermeer en Herman Yoseph Denteneer.Karmelklooster in Zenderen Overijssel
En zo bereiden we ons voor op de grote reis naar ons tweede vaderland: Indonesië. Een paar grote kisten met kleren, boeken, schriften en tafelgerei en ook een flets, werden naar de haven van Amsterdam gestuurd. Wat de kleding betreft lieten we een paar witte togen maken, want de bruine pij was veel te warm voor de tropen. Eindelijk kwam dan het bericht dat 26 Augustus 1948 met de snelste boot de ‘Oranje’ konden vertrekken vanuit Amsterdam. We moesten afscheid nemen van ons dierbaar vaderland, van vader en moeder en van familieleden en kennissen. Om met Gods zegen in het Missieland te beginnen, werd ons op 22 Augustus 1948 het Missiekruis uitgereikt in de Kerk van Vasse, de parochiekerk van Pater Harmelink, want we zouden samen vertrekken. Dat was een indrukwekkende plechtigheid, (foto hierboven: Karmelkooster in Zenderen Overijssel) die vele familieleden met tranen in de ogen bijwoonden. Want we zouden elkaar in 10 jaar niet meer terugzien, want elke 10 jaar mochten we met vacantie naar huis. Maar ikzelf huilde niet, want ik was blij dat ik als missionaris kon gaan werken in de wijngaard des Heren, daar ver over de evenaar.

MS Passagiersschip OranjeEn na de plechtigheid namen we van de familieleden afscheid, drukten elkaar de hand, en na nog even een kijkje genomen te hebben in de grote zandkuilen bij het huis van Pater Harmelink, brachten de Karmelieten ons beiden met de auto naar het Karmelklooster van Zenderen, waar we gingen overnachten. Daar bleven we een paar dagen, en op 26 Augustus stapten we op de boot ‘Oranje’, de snelste boot toentertijd, vanuit de haven van Amsterdam waarbij ook aanwezig waren de Missiepaters Philip van Duynhoven, Pater Thomas Ribbert, Stephanus Mulder, Thelesphorus Mulder, Eligius Schothuis en Pater Starmans. Met koffer en al stapten we op de boot, die ons in 22 dagen naar Indonesia zou brengen (nu 22 uur per vliegtuig). Zo verlieten we ons vaderland om ons te vestigen in ons nieuwe vaderland Indonesië. Op de boot kregen we hutten aangeboden, maar wij missionarissen kregen kamer 13, het ongeluksgetal, want de anderen deden nog aan bijgeloof, maar wij niet. Wij waren met 35 missionarissen, paters broeders en zusters, dus een mooie gezellige groep. We vertrokken met gejuich en maakten veel foto’s.  Eerst ging het richting Engeland want we landen nog eerst een dagje in Londen om de stad te bekijken. Op de boot lazen we de H. Mis in de kapel, en elke zondag met preek voor de katholieke meevaarders en mijn beurt viel ook op een zondag.Raffles museum in Singapore
Het was voor velen ook een moeilijke reis, want velen werden zeeziek, vooral in de Golf van Biskaje vanwege het schommelen van de boot op de diepe zee. Maar het was ook een gezellige tijd aan boord met vele mooie vergezichten vanaf de Middellandse zee, want we zagen in de verte Europa en Afrika. Langs de Zuidkust van Italië en zo verder door het Suezkanaal. In Singapore gingen we aan wal op 14 September 1948 om het mooie Rafflesmuseum te bekijken (foto rechts) en de katholieke kathedraal. Na weer op de boot gestapt en ter hoogte van de evenaar was er een aparte plechtigheid; besprenkeling met water, maar dat was voor de geestelijken niet nodig, want ze waren al heilig genoeg. Toevallig was het ook Koninginnefeest op de boot. Dat Prinses Julianafeest werd er plechtig gevierd, een nooit te vergeten dag. Ofschoon wij dichter bij Java kwamen voelden we ons toch nog één met Nederland. Maar we voeren maar verder tot we Java in zicht kregen en op 16 September 1948 zetten we onze voeten voor het eerst aan wal in Indonesië, waar we vroeger op de lagere school en op het Lyceum van leraar Gescher zoveel over gestudeerd hadden, maar nooit gedacht dat we er eens zouden komen om er te bekijken en te werken.

Een heel andere blik dan in Nederland; Indonesia een eilandenrijk dat zich slingert om.de evenaar als een gordel van smaragd. Ik keek er rond, nooit gedacht, dat dit mijn tweede vaderland zou worden. Ik keek mijn ogen uit, op 32-jarige leeftijd. Versteld zag ik moeders met baby's op de rug, en met baby’s aan de borst en zo maar rondlopend met de slendang (red.: draagdoek) op de rug gebonden. Ik zag ze baden in de rivieren, die ook als w.c. gebruikt werden. Dat had ik van mijn leven niet gezien.
En zo stond ik daar, Pater Borggreve, O. Carm. Maar deze Borggreve was niet de eerste Borggreve die dit eiland betrad. In de vorige eeuw was er al een Borggreve die dit eiland binnenkwam en er bekend was. Het was Hendrik Borggreve met zijn vrouw Gerritchen Hendriks, getrouwd in d Protestantse Kerk in Hengelo(O), want zij waren protestant volgens de regel: ‘cuius regio, cuius religio’. Ze zetten hun eerste stap in Indonesië in 1891, en gingen werken op de suikerfabriek in Bandung. Maar hun zoon Albert Johannes Borggreve geboren in Bandung 1-7-1899, verhuisde later naar Probolinggo en zette daar de Borggreve stam voort met 5 kinderen; Cato Borggreve, Gerda, Ans, Kunna en Henky Borggreve.

Al deze kleinkinderen zijn groot gebracht in het internaat van de Zusters van Probolinggo, en daar weer katholiek geworden onder leiding van Pater Harmelink. Een der kinderen was ook Johannes Borggreve, op 7 Juli 1979 geboren, en zal zijn naam ook hier voortzetten. Het is zeker volgens de archieven, dat deze Indonesische stam Borggreve zijn oorsprong heeft in Tilligte op de burcht ‘Burcht-graaf’, daarna naar Emlichheim zijn verhuisd. Vandaar als onderwijzer naar Baflo (Groningen), en verder naar de stad Groningen. Vandaar naar Ezinge, een terp bij Groningen, en vandaar via Hengelo, waar ze getrouwd zijn, naar Indonesië. Ze droegen nog altijd het wapen van de Borggreve's stam met twee zwanen, want dat was vroeger een heilig dier en werd in Friesland en Groningen gefokt omdat de veren voor pennen werden gebruikt en de zwanen naar Engeland werden gestuurd voor grote feestmaaltijden. En tot nu toe zet deze stam Borggreve stam die naam voort in Soerabaja, Semarang, Sumatra, tot zelfs in Saudi Arabia bij Medina.

Het was een hele overgang van Holland naar Batavia in Indonesia, dat nu Jakarta heet. We kregen enkele dagen onderdak in een Missiehuis in Kramat. Wat een verandering; een tropisch warm klimaat. We gooiden onze winterkleren uit en gingen netjes in mooie witte togen lopen. Elke dag Je moest je gaan baden, wat ik nog nooit geleerd had in mijn leven. Hoe moet je dat doen? Voor de eerste keer van mijn leven elke dag, zo heb ik dat op Kramet geleerd. Daar in Jakarta ontmoette ik ook Pastoor Konings O. Carm. En de beide andere Tilligter militairen Ribberink en Scholtenhave. Ook Mensink uit Denekamp op 17 Sept. 1948. Ik kwam het militair terrein binnen, groette hem, maar hij zei niets. Maar toen ik mij aan hem voorstelde met de woorden, dat hij familie van mij zou worden, toen stond hij versteld. Lachte van blijdschap, gaf mij de hand en we hebben heerlijke ogenblikken met elkaar gepraat. Na zijn terugkomst in Nederland is hij met mijn nicht Baalhuis (red.: Sien *1925 op olde Voskamp in Noord Deurningen, foto rechts) getrouwd en hebben een gelukkig gezin opgebouwd.Sien Baalhuis op olde Voskamp in Noord Deurningen
In Jakarta zijn we een week gebleven, wachtend op de boot die ons naar Surabaya zou brengen, een reis van twee dagen. Daar in de haven van Surabaya aangekomen, werden we afgehaald door Pater Denteneer, en we meerden even aan op de Koenboulevaard in Surabaya voor de kathedraal, en daarna reden we door naar Malang. Halverwege zagen we weer een stad met een Hollandse naam Alkmaar. Met enige verbazing zei ik ‘Zijn we nu weer in Holland?’. Het was de stad Purwosari die toen nog een hollandse naam had, waarschijnlijk omdat daar vroeger een Hollander uit Alkmaar gewoond heeft. Op 2 uur rijden van Surabaya reden we Malang binnen. Het was er stil op de weg en in de stad. Er waren nog geen bussen, auto’s en motorfietsen, alleen maar enkele fietsen, dokkarren en wat driewielige fietsen, die hier betjaks worden genoemd, om personen te vervoeren. Op de pastorie van Kayutangan, de H. Hartkerk in het centrum van de stad, werden we hartelijk ontvangen door de pastoor Vissers, Viester, Arts, Noordermeer en Hoogenkamp.

En zo zetten Pater Harmelink en ik onze eerste stappen in de pastorie van de H. Hartkerk in Malang en zo begon ik mijn eerste taak in het Missiewerk in Indonesie. Het was een heerlijk klimaat in Malang, niet te koud en niet te warm, een mooie overgang van het koude Nederland naar het tropische Indonesia. De volgende dag ging ik met Past. Vissers rondfietsen, om mij te oriënteren en om mijn pastoraal gebied te bekijken. We bezochten ook de Bisschop, Mgr.  A.J. Albers, om ons voor te stellen als nieuwe missionarissen. En nu, na een paar dagen, gingen ik en Pater Harmelink van elkaar scheiden; Harmelink als pastoor in Probolinggo, 100 km. van Malang, waar hij ongeveer 10 jaar heeft gezwoegd en de Borggreve’s weer katholiek heeft gemaakt. En ik als pastoor in de parochie Kayutangan de H. Hartkerk, samen met Pastoor Vissers. Bijna drie jaar lang als springplank naar de parochie Curahjati op de uithoek van Blambangan op Oost-Java, de laatste desa in de rimboe. Mijn pastorale taak in de parochie Kayutangan was Godsdienstles geven op de lagere school van de Zusters Ursulinen, op de HBS van de fraters op Celaket, allemaal nog in de Nederlandse taal. Daarna ook nog op de lagere school op Halmahera bij de Zusters van O. Lieve Vrouw.

Kerk in BlimbingZo ben ik daar bijna drie jaar kapelaan geweest en elke morgen druk met het lezen van de H. Mis bij de fraters, zusters, ziekenhuis Sawahan, en het verzorgen van de kindermissen. Ook druk met dopen, preken en begrafenisplechtigheden, huisbezoek enz… Het was een uitgestrekte parochie waaronder viel: Celaket, Lowokwaru, Blimbing, Rampal en Rampal Bunul. De kerk in Blimbing was er al (foto links), maar fungeerde tijdelijk als houtbergplaats vanwege de oorlogs- en bezettingstijd. Dit was mijn werk, om in te werken in bet parochiewerk, maar ook een prettige tijd. Alles ging per fiets, dag in dag uit. Zo kon ik elke dag gebruik maken van de fiets die een geschenk was van mijn familie bij mijn priesterwijding. Maar op zekere dag fietste ik naar de kapel van het R.K. Ziekenhuis Sawahan om er de H. Mis te lezen bij de Zusters. En plotseling werd ik overvallen door twee jongemannen met een revolver in de hand. Ze wilden me de fiets afpakken en, omdat ik dacht dat het een echte revolver was, heb ik mijn fiets afgegeven, en ze liepen er mee weg. Ik liep gewoon door naar de kapel van de Zusters om er de H. Mis te lezen. Naderhand zijn de dieven toch gepakt door de polisi, maar de fiets was al verdwenen en de revolver was een valse revolver. Om mijn pastoraal werk te kunnen voortzetten, kreeg ik een andere fiets ter beschikking van de pastorie. Ja… het was inderdaad nog wel onveilig na de oorlog in Indonesië. Soms werden er door ontsnapte gevangenen moorden gepleegd in de stadsdelen.Pater Mollink als neomist in 1944

Pater Ammerlaan werd eens opgepikt met een auto en weggevoerd naar een afgelegen desa, daar vastgehouden, maar later weer vrijgelaten. Ook bommen ontploften, ook onder de trein van Surabaya naar Malang. Dus je kon nog niet overal in de desa komen of in elke kampong. Maar soms gingen we ook bekenden opzoeken, vooral Europeanen, om ze wat te troosten of met de fiets naar Lawang op Assistentie. Ik herinner me nog goed mijn eerste kennismaking in Lawang. Ik kwam terug van de Kapel van de Zusters, had er de H. Mis gelezen, en zie, bij de pastorie stond een man, die mij aanhield en zei, dat hij een droom had gehad, om een nieuw geloof te verkondigen. Hij was er door God voor aangesteld zei hij. Hij had een droom gehad om een nieuw geloof te verkondigen. Even met hem gepraat en daar kwam een auto met polisi die zeiden dat hij ontvlucht was uit ‘Sumberporong’. Dat is het gekkenhuiswaar Lawang zo bekend voor is. Ze hebben hem meegenomen en daar weer gevangengezet.

Zo was ik ook een keer op assistentie in Batu, op 5 Maart 1949, juist op mijn verjaardag. Na de H. His bij de Zusters wilde ik naar huis, maar het kon niet, want kort daarvoor waren de bomen langs de weg van Batu naar Malang omgekapt, en kon er geen auto meer langs. Zo bleef ik daar tot alles weer opgeruimd was. Na een jaar wachten kwam ook Pater Mollink als de tweede karmelmissionaris van Tilligte naar hier. En samen met pater Denteneer heb ik mijn klasgenoot Mollink (foto rechtsboven) en pater Stultiens afgehaald van de boot in de haven van Surabaya. Beiden kwamen van verlof weer naar hier. Ik werd gewoon pastoor en Mollink werd professor op het Groot Seminarie Malang, in het grote KSB-gebouw uit de hollandse tijd, achter de pastorie gelegen. Later verhuisde hij met alle priester studenten naar het nieuwe Grootseminarie in Batu. Het was een echt gezellige tijd, dat we elke dag elkander zagen, Mollink en Borggreve. Na twee jaren moest ik ook bijna elke zaterdag naar Jember reizen voor assistentie, want Pater Scheurink kon de zaak daar niet meer aan. Ik reed met de trein van Malang naar Banggil en daar was het overstappen naar Jember. En mijn eerste ervaring was: ik stapte uit de trein op het station, zocht de weg naar de pastorie, en liep in die richting toen het hard begon te regenen. Ik dook weg onder het dak van de school, en na een half uur wachten zocht ik de pastorie en zo kwam ik veilig aan, maar wel kletsnat.

Maar in 1951 kreeg ik van de bisschop Mgr. Albers een nieuwe opdracht; ik zou pastoor worden in de verste statie van Oost-Java in CurahJati op Blambangan, 30 km. ten zuiden van Banyuwangi. Maar Jember zou eerst als springplank moeten dienen en ook zou ik de Javaanse taal moeten praktiseren. Op zaterdag voor Pasen vertrok ik naar Jember om me daar in te werken. Godsdienstles geven in het Javaans op de lagere school en op de hogere school. Veel huisbezoek en de verspreide Pater Johan   Borggreve  Tilligtekatholieken in de desa’s en ondernemingen opzoeken en alles met de fiets op en neer. Maar nu moest ik ook elke zaterdag en zondag naar Banyuwagi met de trein, om pastoor Singgih, O, Carm. daar te vervangen die dan naar de afgelegen statie Curahjati ging, waar het toen voor de Hollanders nog te onveilig was. Ook moest ik nog drie maanden lang de parochie Bondowoso bedienen, want pastoor Viester had een ongeluk gehad; was in een ravijn gevallen met een auto, was gewond en in het ziekenhuis opgenomen. Daarna hoorde ik ook fluisteren dat ik later pastoor in Bondowoso zou worden, maar dat is niet doorgegaan. Op de Pastorie van Banyuwangi kon ik nog niet slapen want het was een klein pastorietje met één bed, de ‘hut van oom Tom’ genoemd. En als Past. Sinngih dan weer terugkwam uit de statie, dan ging ik maar weer terug naar Jember met de trein. Heel wat reizen in deze tijd. Maar op een goeie dag kwam Past. Schalkwijk O. Carm. die de plaatsvervanger van de bisschop was bij me en spoorde mij aan om een huisje te huren in Bandangwiring niet zo ver van de Kerk, juist naast het huis van de familie Hilling. Die zou voor mijn eten zorgen. Dat was nu de eerste en enige kaplanie in het bisdom Malang. Dus van nu af aan hoefde ik niet meer op en neer naar Jember te reizen. Maar ook nu was mijn missiewerk nog niet stabiel.
Maar nu vanuit Banyuwangi moest ik elke week de statie Curahjati en bovendien vele andere desa's opzoeken en een 40-talHet geboortehuis van Johan Borggreve aan de Huttenweg in Tilligte ondernemingen bezoeken, want in die buurt waren veel suiker-, rubber-, thee- en koffieondernemingen, waar ook verschillende katholieken woonden, en vooral veel Hollanders. Zoals in Glemnore, Kalibaru, Mrawan, Krikilan, Muncar, Sukmade, Rogojampi en Genteng. Het was een moeilijke tijd want ik moest hele afstanden met de fiets afleggen, of met de trein naar Glenmore of Kalibaru en dan lopend of met de dokkar naar de verschillende staties.
Ook elke week de statie Curahjati bedienen. Elke zaterdagmorgen om 8 uur vertrok ik vanuit Banyuwangi met een oude taksi naar Rogojambi, daar overstappen met een taksi naar Srono en Benculuk, en verder met een dokkar naar Curahjati een 25 km, en om 12 uur middags kwam ik daar aan. Het was een moeizame reis elke week naar Curahjati. Over modderwegen, door kali's en langs sawah's. De kerk en de pastorie in CurahJati waren opgetrokken met een metershoge muur van steen, en dan verder de wanden van kedek, en besmeerd met koeienpoep, en dan wit gekalkt. En er waren nog geen banken in de kerk. Allen zaten gewoon op de grond, ‘duduk silo’ zoals men dat hier noemt. Ik gaf er godsdienstles in net Javaans op de lagere school en in de kerk, alles in het Javaans; bidden, preken, biecht horen en de H. Mis, want de mensen in de desa kenden geen Indonesisch. Ze kwamen ca. 50 jaar geleden van Midden-Java en waren verhuisd naar Blambagan. Dus het was een hele overgang voor mij.  

Pater Johan Borggreve TilligteAlles Javaans in CurahJati, dan weer Indonesisch in Banyuwangi in de kerk en op de lagere school. Maar op een goede dag kreeg ik een oude DKW-motor uit Holland die met een truck naar Banyuwangi werd gebracht, maar door de polisi werd aangehouden omdat de papieren niet volledig waren. Maar met blijdschap heb ik die DKW ontvangen, maar ik was teleurgesteld omdat deze motor kapot was. Deze moest een half jaar in de bingkil staan omdat de kapotte onderdelen er niet waren. Eindelijk na een half jaar wachten kon ik motorrijden leren, en kreeg ik een rijbewijs van de polisi van Banyuwangi. En zo kon ik veel gemakkelijker van de ene statie naar de andere rijden. Maar op een goede dag vertrok ik vanuit Curah-Jati met de DKW -door de rivier heen- want er was nog geen brug, en daar stopte de motor. Ik was genoodzaakt om te lopen en de motor voort te duwen, tot Benculuk 10 km verder. Daar was een polisi die mij hielp en de motor weer in orde liet maken, en zo kon ik weer verder.
De kerk van Curahjati was heel eenvoudig. Het leek wel een ‘guding’, (red.: ?) geen versieringen, geen zitplaatsen, geen beelden. Maar het duurde niet lang of ik kreeg een mooi gekleurd glas-in-loodraam, van een ondernemer uit Glenmore en dat raam is boven het altaar in de kerk aangebracht. Zo zag de kerk er kleuriger uit. Op zekeren dag ging ik naar Jember en daar stonden twee engelenbeelden in de gudang. Ik heb ze meegenomen naar Banyuwangi met een auto. En vandaar heb ik die 2 beelden op mijn rug gebonden en met de DKW naar Curahjati gebracht. De mensen stonden versteld, hoe ik die 2 beelden kon meenemen. Daar in de kerk liet ik ze naast het altaar plaatsen, en zo zag de kerk er sacraal uit.
Ondertussen kreeg ik ook een mooie klok van Pater Ribbert, mijn buurman uit Tilligte, die nu in Duitschland werkt. Deze klokPater Cajetanus Borggreve in Indonesië uit Mainz werd door John Hilling met een truck naar CurahJati gebracht. Op zekere dag reed ik van GurahJati naar Banuwangi en toen ik op de kaplanie aankwam, lag er een brief met het droevige bericht dat mijn vader in Tilligte gestorven was en begraven door Pater Mollink, die juist met verlof was. Toen ik een jaar later zelf met verlof ging, heb ik de moeder van pater Mollink begraven.

Daar in de kaplanie een paar jaar gezeten te hebben, kwam ik on het idee om van Curahjati een vaste parochie te maken. En in 1954 ging ik verhuizen met alle hebben en houden naar Curahjati, de verst afgelegen desa, wat nu een standvastige parochie werd met vaste pastoor. Maar nog zeer primitief, zonder elektrisch licht, zonder kranten en vervoer, zonder radio en zonder brood. Tussen allemaal Javanen die geen Indonesisch spraken. Alleen met een catechist die wel Indonesisch sprak. Het was er wel eenzaam en verder waren er ook geen activiteiten, allemaal arme landbouwers. Op zekere dag kreeg ik een grammofoon met enkele platen, van mevr. Nuysing van Kalibaru, om wat leven op de pastorie te brengen. Toch ging het parochieleven wat vooruit. In 1955 wordt het nieuwe kerkhof ingewijd, door een plaatsvervanger van de bisschop, met een Calvarieberg in bet midden met een groot kruis, niet zo ver van de kerk, Weer een jaar later kreeg ik het initiatief om daar achter het nieuwe kerkhof een mooie Lourdesgrot te bouwen. Ik haalde zelf de stenen uit de rivier, daar niet zo ver vandaan en met de hulp van Mgr. van Prehn van Glemore bouwden we een grot met drie spitsen, als teken van de H. Drievuldigheid, zo zeiden de mensen. En er midden onder een grote ruimte met een altaar om er de H. Mis te lezen. En in 1956 is deze Lourdesgrot ingewijd door Mgr. Albers, O. Carm., met assistentie van Pater v. Wanrooy en ik, waarbij ook veel zusters van Jember en Banyuwangi tegenwoordig waren.

Wijding  Johannes  Bernardus Borggreve (pater Cajetanus) Merkelbeek 14-07-1946Daarna is er elk jaar ook een Sacramentsprocessie gehouden vanuit de Kerk naar de Lourdesgrot over het katholieke kerkhof en over de sawa’s met twee rustaltaren. Op zekere dag kreeg ik bezoek van de assistent-generaal van Rome, Pater Nelsen O. Carm. met de provinciaal van Malang. Ze kwamen op de pastorie, maar ze vonden mij er niet. Maar na enige tijd zoeken kwamen ze in de kerk en daar vonden ze mij het brevier biddend, want die morgen was ik druk geweest met een huwelijksplechtigheid in.de kerk en ze zeiden: “Een goed religieus moet je in de kerk zoeken”. Ik stond versteld; twee bekenden en zo lang niet meer gezien. Maar we gingen wat praten op de pastorie en ze wilden ook graag dat huwelijksfeest in de desa meemaken. Samen gingen we ernaartoe, lopend door sawa’s, heel voorzichtig lopend door de modderige klei, elkaar vasthoudend om niet te vallen.

Familiefoto wijding  Johannes  Bernardus Borggreve (pater Cajetanus) Merkelbeek 14-07-1946En daar kwamen ze bij het huwelijksfeest. Er werd ons een heerlijke maaltijd aangeboden, en ik at er lekker van, maar de hoge gasten uit Rome en Malang lieten verstek gaan, bang dat het vies was. Zo gingen we weer naar huis en op de pastorie gingen ze hun schoenen en kousen wassen, die zo vuil waren, want ze hadden nog nooit zoiets meegemaakt.
Daarna vertrokken ze weer, eerst een heel eind lopen om de auto te bereiken die niet tot de pastorie kon komen. Een nooit te vergeten dag voor hen. Ik zal het ook nooit vergeten. Op zekere dag stond ik voor de pastorie, en opeens kwam daar een hele lange optocht langs. De voorloper was een man die een kat in zijn armen droeg. “Wat moet dat betekenen?” vroeg ik aan de-koster. Hij antwoordde "O, ze willen de kat in het water van de rivier dompelen, om weer regen te krijgen, want het heeft lang niet meer geregend”. Hij begon te lachen en dacht dat is bijgeloof, takhyul of gugon-tuhon, zoals men dat hier noemt.  Maar de regen kwam maar niet, het bleef een droge tijd. Na enige tijd gingen wij katholieken een bedevaart houden naar de Mariagrot en baden tot Maria om regen. En werkelijk, eventjes daarna kwam er een flinke regenbui. Dus dat was geen takhyul of bijgeloof. Wat heeft een ondergedompelde kat met regen te maken?
Op 23 december 1952 kreeg ik dispensatie om voor elke H. Mis te eten en te drinken want het was nog een kerkelijk voorschrift dat je dat je vanaf 12 uur ‘s nachts niets mocht eten en drinken voor de H Mis. En op 12 Mei 1954 werd ik directeur van het apostolaat des Gebeds van CurahJati, een pauselijk Missiegenootschap.

Het was in 1957. Ik zal het nooit vergeten. Op een avond kwam ik van de godsdienstles terug uit de desa lopend. En daar begon het keihard te regenen. Ik was kletsnat toen ik thuiskwam. Ik at, deed mijn gebeden en ging naar bed. Maar om 12 uur ‘s nachts werd ik wakker. Het water lekte door het dak op mijn bed. Ik was genoodzaakt om een paraplu te gebruiken op de pastorie. Buiten waaide een stormwind met harde regen. De bomen waaiden om, de huizen braken af. Het water stond blank in de pastorie en de kerk, en buiten stond het waterBernardus Gerhardus Borggreve en Gezina Johanna Borggreve-Baalhuis Tilligte 1953 wel een meter hoog. De mensen stormden naar de Kerk om er te bidden, dat de regen zou ophouden. In de sacristie was alles kapot; de kerkelijke gewaden met missalen. Het was een echte ‘Prahara’ (red. chaos) zoals men dat in het Javaans zegt. Veel huizen en schoolgebouwen waren omgewaaid, maar er waren gelukkig geen slachtoffers. 500 kinderen van Blambangan hadden geen school meer om te leren, ook de katholieke school op het kerkplein was omgewaaid. De hele pasar (markt) van Curahjati was weggevaagd; van de Bossen was wel 75% omgewaaid en de wegen waren versperd. Niemand kon de desa (dorp) meer in of uit. Pas na een week kwam Mgr. Albers mij opzoeken en vragen of ik het er goed had afgebracht. Maar het was wel een wonder. De Mariagrot die een jaar tevoren was gebouwd en ingewijd, was onbeschadigd blijven staan. Ook de pastorie en de kerk waren ongedeerd gebleven maar van de inhoud was veel vernietigd. Gelukkig kregen wij en de slachtoffers steun in de vorm van geld en kleding van de Zusters van O.L. Vrouw van Malang en Probolinggo, om de mensen weer op de been te helpen.

Eindelijk brak dan de 2e maart 1958 aan. Zo vlug ging de tijd voorbij; al 10 jaar in de Missie gewerkt. Het eerste verlof was voor mij aangebroken. Ik nam afscheid van mijn dierbare parochianen en Romo Sosrawardoyo O. Carm. zou mijn pastorale taak in Curah-Jati voortzetten. Ik vertrok eerst naar Malang om mij reisvaardig te maken voor een vacantie van 8 maanden in Holland, maar eerst zou ik een weekje in Rome blijven. Bij mijn afscheid hoorde ik fluisteren dat ik na mijn terugkomst pastoor van Genteng zou worden, om daar een statie op te richten. Maar dat is niet doorgegaan. En ofschoon ik de eerste keer in Indonesia kwam met de boot, 22 dagen lang, maar nu ging alles per vliegtuig 22 uren lang. Daar was ik wel een beetje bang voor Maar het is toch gebeurd, en we hebben een goede reis gehad en kwam veilig in Rome aan. En daar heb ik mijn klasgenoot en confrater Adrianus Staring weer ontmoet op de Karmel in Rome.

Vlnr Broers Gerard, Johan en Bernard Borggreve 1953Een week lang bleef ik in Rome om de gehele stad en de omgeving te bekijken en te bewonderen; er was heel wat te zien.  O.a. de Sint-Pieterskerk, het Museum, het Vaticaan en de Catacomben. De Arena waar in de eerste Kristen eeuwen zoveel martelaren zijn gevallen. En zovele andere historische monumenten en gebouwen, samen met mijn klasgenoot Pater Andreas Staring O. Carm. Dan opstijgend met een lift op de hoge toren van de Sint-Pieter en daarna nog 50 meter met een trap omhoog, zodat je de gehele stad Rome kon overzien. Een week die ik nooit zal vergeten. Op een goede dag reed ik samen met pater Staring met de bus naar een historisch monument buiten de stad. Toen we wilden terugkeren om de bus te pakken liep ik vooruit, maar Staring zei dat we links moesten afslaan, en ik zei dat we rechts moesten afslaan om terug te keren naar Rome. Maar we wachtten op de bus die niet kwam. Maar toen gingen we naar rechts en daar kwam de bus. Ik had het bij het rechte eind en Staring die al zo lang werkzaam was in Rome was verkeerd. En zo kwamen we een half uur te laat in Rome aan. Dat was mijn eerste ervaring met Rome. Ook een ervaring voor mij was dat ik in de bus bijna bestolen was. Ook in de stadstram was het gevaarlijk. En dat nog wel in de heilige stad Rome. En na zoveel historische monumenten gezien te hebben was mijn geloof vaster komen te staan. Op de eerste plaats vanwege de Paus Pius 12 die ik voor net eerst ontmoette in de Sint-Pieter op 11 Mei 1958, de opvolger van Petrus en de grondslag van het katholieke geloof. Dan de machtige Sint-Pieterskerk met het Petrusgraf onder het hoofdaltaar. Dan de grote monumenten en catacomben, waar zoveel martelaren zijn gevallen en hun leven hebben gegeven voor Kristus.

En zo vertrok ik na een week met het vliegtuig naar Holland. En op Schiphol werd ik afgehaald door onze Missieprokurator en daarna een nachtje slapen op de Missieprocuur in Aalsmeer. En vandaar reisde ik per trein naar Oldenzaal en vervolgens via het Karmellyceum werd ik afgehaald door mijn familie uit Tilligte waar ik met open armen Vlnr Johan en Truus Borggreve, Maria Kellerhaus en Gerard Borggreve Tilligtewerd ontvangen. Een hartelijke ontmoeting weer met mijn moeder, broer Gerard, mijn zus Truus maar zonder mijn vader, die al in 1956 gestorven was en door Pater Mollink begraven maar zijn moeder heb ik begraven tijdens mijn verlof op het katholieke Kerkhof in Tilligte. Dan eerst even aanwippen op de pastorie om kennis te maken met Pastoor Maathuis. En overleg met hem om er elke dag, tijdens mijn vacantie, de H. Mis te lezen in de parochiekerk van Tilligte. Daarna even naar het graf van mijn vader op het kerkhof om er even te bidden. Dat was het begin van mijn eerste verlof. En tijdens dit verlof heb ik veel ervaring opgedaan door in Apeldoorn een cursus te volgen over het Missiewerk, samen met andere missionarissen. Daarna ook een medische cursus op de Memisa in Rotterdam ruim een maand lang en de diploma’s uitgereikt gekregen op 17 Oktober 1958. En zo ben ik geen vroedvrouw geworden maar vroedman. Ook daarbij nog een kookcursus, om lekker eten te maken in de Missie.

Na de medische cursus ben ik daarna ook nog twee weken opgenomen in het Memisa-Ziekenhuis in Rotterdam om een galblaasoperatie te ondergaan (kandung enpedu). Dit zal wel het gevolg zijn geweest van het fruitloze eten, en dusBorggreve Bernardus-Gerhardus 1884 1957 weinig vitaminen in de primitieve desa Curahjati. Altijd maar rijst ‘s morgens’, ‘s middags en ’s avonds. Dus ik had voortaan geen galblaas meer en kon daarom mijn gal niet meer uitspuwen. Toch was het wel een plezierige vacantie in Holland en ook in Duitschland, om ook daar mijn familieleden op te zoeken. En daar heb ik ook nog neven en nichten getrouwd, wat op de bruiloftsfeesten ook nog veel geld opbracht voor de missie, ook in Tilligte en omgeving. Het was overal een prettig weerzien. Daarbij heb ik ook mijn vele confraters en klasgenoten opgezocht in de diverse kloosters.

Wordt voortgezet als de tijd het toelaat. Red: er is geen vervolg gekomen.

Pater Cajetanus Borggreve, Orde  Carmelieten

(‘Honderd jaar parochie Tilligte 1892-1992’ door Henk ten Berge)

Pater Cajetanus werd op 5 maart 1916 geboren als oudste van vier kinderen (twee jongens en twee meisjes) van de familie Borggreve-Baalhuis aan de Huttenweg 7 in Tilligte. Van zijn ouders kreeg hij als doopnamen Johannes Bernardus en als roepnaam Johan. Luxe heeft Johan in zijn jeugd thuis niet of nauwelijks gekend. Afgemeten aan de huidige normen waren de leefomstandigheden in die tijd primitief; in huis geen kachel of fornuis maar een open vuur, van verharde wegen naar kerk en school was geen sprake.

Johan ging op achtjarige leeftijd voor het eerst naar school, dus eigenlijk één jaar te laat. De route naar school en terug naar huis legde hij de eerste zes jaar lopend af; pas in de zevende klas kreeg hij een fiets. Vanaf de derde klas liep hij met de gedachte rond later priester te worden. In de zevende klas ging hij, in november, naar de lagere school in Denekamp. Waar ook bijles werd gegeven in de vakken Frans, Duits en geschiedenis. Daar ontmoette hij klasgenoot Hennie Mollink, die een jaar later naar het gymnasium in Zenderen ging. Johan daarentegen ging naar het Carmellyceum in Oldenzaal, omdat het gymnasium voor zijn ouders te kostbaar was. Na voltooiing van zijn opleiding daar ging hij één jaar naar het kleinseminarie in Apeldoorn, maar dat beviel hem niet.

Toen hij probeerde een plaats te krijgen in de zesde klas van het gymnasium in Zenderen was die klas ’volgeboekt’. Maar de rector van de school gaf hem een goed advies, dat hij ook opvolgde. Dat betekende, dat hij de zesde klas ging volgen op het kleinseminarie van de paters Norbertijnen in Heeswijk. Dat wil niet zeggen dat hij koos voor de Norbertijner orde; na zijn Heeswijkse jaar viel zijn keus op de Carmelorde. In september 1939 deed hij zijn intrede in het noviciaat in Boxmeer, waar hij als kloosternaam Cajetanus koos.

Een jaar later begon hij aan zijn hogere studies in Merkelbeek. Ondanks de problemen van de tweede wereldoorlog, die ook in het klooster merkbaar waren, kon hij zijn studie ongestoord voltooien. Mgr. Lemmens, bisschop van Roermond, wijdde hem op 14 juli 1946 in de kloosterkerk van Merkelbeek tot priester. Op 6 augustus werd hij, als vijfde neomist, feestelijk in Tilligte ingehaald.

Citaat uit zijn dankwoord, uitgesproken aan de vooravond van zijn eerste H, Mis in de Tilligter parochiekerk: “leder mensenleven wordt gekenmerkt door feiten en gebeurtenissen, die een ommekeer teweegbrengen, feiten die indruk maken en daardoor onuitwisbaar in het geheugen geprent blijven”. Bij zijn eerste H. Mis waren alle uit Tilligte afkomstige priesters, oud-pastoor Bremer, frater Ribberink en broeder Wintels aanwezig.

Na een korte vakantie vertrok hij weer naar Merkelbeek om daar zijn studies af te sluiten en het pastorale jaar door te maken. Toen hem in 1947 werd gevraagd of hij naar de missie in het toenmalige Nederlands-Indië wilde reageerde hij, naar eigen zeggen zonder daar ooit over te hebben nagedacht, onmiddellijk positief. Om politieke redenen moest zijn vertrek echter nog een jaar, tot 22 augustus 1948, worden uitgesteld.

Pater Cajetanus werkt nog altijd in Indonesië, waar hij, als hij zich moet verplaatsen, zo veel mogelijk gebruik maakt van fiets of brommer. Alleen als de afstand te groot is, neemt hij een taxi. Hij voelt zich daar thuis, en de velen die hem kennen begrijpen dat: hij houdt van eenvoud, niet van overdaad. “Ik voel mij” zegt hij, “zo langzamerhand meer Indonesiër dan Nederlander”.

Zo ongeveer heel Twente kent de blijmoedige Carmeliet als 'de man in de bruine pij`. Geen wonder: tijdens zijn vakanties in Nederland reist hij stad en land af om geld en goederen in te zamelen ten behoeve van 'zijn' mensen, onder wie veel armen. En hij komt zelden of nooit met lege handen thuis.

 

Bijlage 1.

                        Zeereerw. Pater, 

            Door dit schrijven delen wij U mede, dat U door ons zijt aangewezen voor onze Missie op Java.

            Verlof van de Regering om naar Indië te vertrekken is reeds aangevraagd en verkregen. De datum van vertrek is evenwel nog geheel onzeker en zeer waarschijnlijk zullen er nog maanden verlopen, alvorens U kunt afreizen. Staat deze datum eenmaal vast, dan kunt U een maand vacantie nemen voor familiebezoek. Tot zo lang blijft U echter gewoon in Uw werkkring.

            Wij verzoeken U, U in verbinding te stellen met de Zeereerw. P. Johannes S. Wolters, Merkelbeek (L), opdat hij U kan voordragen voor het medisch onderzoek te Rotterdam.

            U Gods beste zegen toewensend,

                                                                       Uw Cfr. In Chr. Et Mar.,

                                                                       Ord. Carm. Prov.

            Wij raden U ten zeerste aan zoveel mogelijk beschikbare tijd te besteden aan de bestudering van het Maleis, daar deze taal in de toekomst voor U onmisbaar zal zijn.