Heemkunde Lattrop Breklenkamp

Johan ter Brake Breklenkamp

 Opgetekend door Hennie Asma
 Dit artikel is met toestemming van de Heemkunde Denekamp
overgenomen  uit 't Onderschoer 2003 nr. 3
 
 
Johan ter Brake BreklenkampJohan ter Brake uit Breklenkamp is op 6 januari 1920 in Tilligte geboren en is daar ook naar school geweest. In de periode van 1940-1946 was hij boerenknecht bij Kuiper in Noord Deurningen. Op 1 maart 2001 heb ik samen met Truus Pikkemaat een gesprek met hem gehad. Daarvan is de volgende samenvatting gemaakt.
School en kerk in Tilligte…
In de tijd dat ik de lagere school in Tilligte bezocht, waren daar twee onderwijzers. Voorpostel had de drie laagste klassen onder zijn hoede en meester Horsthuis gaf les in de klassen vier t/m zeven. Toen ik naar de vierde klas ging kwam er een nieuwe juffrouw en nam Voorpostel klas vier over. Nadat Horsthuis (zie foto rechtsonder) naar Oldenzaal was vertrokken, werd Voorpostel hoofd van de school en kreeg de hoge klassen. Zodoende heb ik gedurende mijn hele schoolperiode meester Voorpostel als klasse-onderwijzer gehad.
Na de lagere school heb ik enkele landbouw-wintercursussen gevolgd en een cursus boekhouden gedaan, die beide door dezelfde Voorpostel gegeven werden, die ik op de lagere school al die tijd ook had gehad. Ik weet nog dat we voor de catechismuslessen naar de kerk in Tilligte moesten. Later kregen we die lessen op school van de pastoor. Jongens, die de les niet kenden, kregen van de pastoor een draai om de oren. Ik kan me herinneren dat het in sommige kinderrijke gezinnen, waar ze het niet al te breed hadden, voorkwam dat de kinderen, die met moeder naar de vroegmis geweest waren, in een bosje langs de weg de zondagse broek uittrokken, die vervolgens gebruikt werd door de kinderen, die met vader naar de laatkerk gingen.Meester Horsthuis
Toen in 1939 in Tilligte een 40-urengebed gehouden werd, regelde één van de paters die dit verzorgden, dat de smid een grote kachel vóór in de kerk plaatste en dat verschillende boeren een kar met hout brachten. Het was toen nogal koud en de kerk had geen verwarming. Die is pas in de zestiger jaren van de vorige eeuw aangebracht. Toen de kachel brandde, was dat goed te merken, ook al omdat het maar een kleine kerk was. Als er gebeden werd voor een overledene of voor iemand die bediend was, gebeurde dat in Tilligte altijd in de kerk. In Noord Deurningen gebeurde dat vroeger vaak bij de boeren thuis; gewoonlijk bij een noaber, omdat er in het bewuste huis een ernstige zieke was; bij overlijden in het sterfhuis. In beide gevallen, zowel als er iemand bediend was als bij overlijden, werden drie dagen achtereen drie rozenkransen gebeden, de litanie van Maria en de litanie van ”Allerheiligen”. Zowel in Tilligte als in Noord Deurningen moest de ”nöaste noaber” vóórbidden. Soms leek dat bidden op een soort wedstrijd om met deze gebeden binnen een half uur klaar te zijn. Hennie Hesselink uit Tilligte, destijds nogal een soort dorpsfiguur, die enkele jaren geleden in het Denekampse verzorgingshuis is overleden, kon dat vóórbidden heel vlug.
Het kon nog zo koud zijn, maar Hennie Hesselink kleedde zich helemaal uit en waste zich in de regenton. Douches of badkamers had men in die tijd vrijwel niet. Hennie had ongeveer voor elk lichaamsdeel een apart stuk zeep; voor het gezicht, voor de armen en benen enz. Hij was een lenige en sportieve man, die zich heel goed kon handhaven. In de kerk zat Hennie altijd in de laatste bank. Hij ging ook als laatste naar de communiebank.
Pastoor Hotze Terra in TilligtePastoor Maathuis wilde graag, voordat de mis begon, de communie uitreiken, zodat er dan later onder de mis geen communiecanten meer zouden zijn. Maar Hennie ging dan meestal als enige naar voren, zodat de pastoor niets anders kon dan hem de hostie uit te reiken. Het gebeurde eens dat er in een lezing de passage stond: ”Vriend, hoe komt gij hier binnen zonder bruiloftskleed aan” en dat ongeveer op datzelfde moment een bekende Tilligtenaar de kerk binnenkwam, wat natuurlijk veel hilariteit veroorzaakte.
Pastoor Terra Hotze (foto links) , die toen de mis opdroeg, zei daarna nog: ”En de man bleef het antwoord schuldig”. Het was tijdens een Ceciliafeest van het zangkoor, waaraan ook pastoor Terra deelnam, waar nadat de hele avond gezongen en gedronken was, aan het eind nog iets werd gegeten, waarvoor niet was gebeden. Daarover heeft de pastoor zich behoorlijk kwaad gemaakt.

 

Mei 1940…
Tijdens de Duitse inval in mei 1940 werkte ik als knecht bij Blokhuis (Dierselman1) in Noord Deurningen. Van grensincidenten heb ik niets gemerkt. Mijn broer Bernard2 (zie foto onder 2e van rechts) ”lag” in die tijd (1939) als militair in Kloosterhaar en is daar door de Duitsers krijsgevangene gemaakt. Na ongeveer vier weken in Duitsland gevangen gezeten te hebben, is hij vrij gelaten en naar huis teruggekeerd. In het kamp kregen de gevangenen vijf in de schil gekookte aardappelen per dag enMobilisatie in Kloosterhaar ca 1939 een homp kuch. Enkelen, die dachten dat ze na die aardappelen nog wel wat beters te eten zouden krijgen, weigerden die aan te pakken. Toen dat uitbleef, namen ze de volgende dag de vijf aardappels wel aan en het liefst wilden ze die van de vorige dag er nog bij hebben, maar die waren allang door anderen opgegeten. Na ongeveer een week werden de krijgsgevangenen bij boeren geplaatst, waar ze moesten werken. Mijn broer2 kwam bij een boer, waar hij twee dagen lang niets anders gedaan heeft dan rogge in de dorsmolen stoppen. Een stoffig werk, maar hij kreeg bij die boer goed te eten.
Mijn oudste halfbroer Gerard3, die in 1946 is overleden, is indirect nog betrokken geweest bij het clandestien aftappen van Alphonsus Gerhardus (Gerard) ter Brake Tilligteelektriciteit in Tilligte en heeft daarna een tijdlang in een Duits strafkamp gezeten (zie ”Tílligtenaren knoeiden in 1944 met elektriciteitsmeters” in 't Onderschoer 1998/3 en 1998/4). Van het verblijf daar heeft hij wel wat overgehouden.
Eigenlijk had vader naar dat kamp gemoeten. Maar toen de daders zich moesten melden op het gemeentehuis was hij niet thuis, zodoende ging mijn broer3 in zijn plaats. Hij had na terugkeer uit het kamp een scheur in zijn maag en toen hij er later nog longkanker bij kreeg, was het snel afgelopen. Gerard was verloofd met Hanna Warmes (foto rechts) , die een paar jaar na zijn overlijden naar Beuningen is gegaan en daar getrouwd is met Gerhardus Johannes Groote Punt. Enkele jaren later (1949) kreeg ook Hanna kanker en is daaraan eveneens (in Beuningen op erf Ewwink)Johanna Maria (Hanna) Warmes Breklenkamp overleden. Omdat mijn oudste broer3 (in 1946) kwam te overlijden, heb ik na mijn tijd bij Blokhuis nog een poosje thuis geholpen.
Jan Schulten, die later met mijn zuster (Sientje) trouwde en nu al twintig jaar dood is, was mijn kameraad. Hij woonde in Noord Deurningen en werkte op het ”crisiskantoor” aan de Brinkstraat in Denekamp. Later was hij boekhouder bij de Boerenbond in Denekamp. In de oorlog had je perioden, dat je ‘s-avonds niet buiten mocht komen, de zogenaamde ”spertijden”. In die perioden gingen wij tweeën wel eens binnendoor naar Tilligte. Tegen een uur of tien liepen wij dan meestal terug.
 
 
 
Boerenknecht…
Johans Kuiper op Damhuis Noord DeurningenIk ben tot het voorjaar l941 bij Blokhuis gebleven. Ik was toen 21 jaar en wilde 250 gulden per jaar verdienen. Omdat ze dat teveel vonden, ben ik daar toen vertrokken en een poos daarna bij Kuiper-Damhuis4 begonnen, een oom van de wielrenner Hennie Kuiper. In 1946 ben ik er weer vertrokken. De hele oorlog heb ik daar zo'n beetje gewerkt. Omstreeks 1990 is (Johans) Kuiper (foto links), die zo'n vijftien jaar ouder was dan ik, overleden. Het was een boer met nogal wat grond, wel twintig bunder. Als je in de oorlog bij een boer werkte, werkte je voor de voedselvoorziening en liep je geen gevaar naar Duitsland gestuurd te worden. Kuiper op Damhuis en Blokhuis op Dierselman1 waren noabers. De boerderij van Blokhuis-Dierselman was ook niet zo groot; ze hadden zeven tot acht koeien. Dat was waarschijnlijk de reden dat ze de 250 gulden, die ik wilde verdienen, teveel vonden.
Op de boerderij was het altijd vroeg opstaan, om half zes. We kregen eerst koffie met een beschuit. Daarna werd er gemolken. Omdat de vrouw van Damhuis4 (Hanna Damhuis uit de Mekkelhorst) toen nog kleine kinderen had, moest ik vaak helpen melken. Gewoonlijk was dat het werk van de boerin. De boer en ik moesten samen twaalf koeien melken, wat in die tijd veel was. Momenteel heeft die boer wel tachtig melkkoeien. Het was bij Damhuis altijd prettig werken. Je was er geen knecht, maar je werd er behandeld als zoon of broer. In die jaren, de lonen gingen toen regelmatig omhoog, vroeg Hanna Kuiper-Damhuis op Damhuis noord Deurningende boer me wel eens hoeveel ik het komende jaar wilde verdienen. Hanna, zijn vrouw, bood in die tijd aan voor mijn kleren te zorgen, wat ik toen heb aangenomen. Voor alles wat ik aan kleren nodig had zorgde zij. Ook voor het herstellen en schoonmaken ervan en voor de reparatie van mijn schoenen. Aan zoiets had ik natuurlijk wel meer dan aan wat hoger loon. Aan kleding kwam de vrouw vaak door ruilen voor boter, melk, rogge of vleesproducten van de eigen boerderij.
Damhuis zelf was een man die geweldig kon werken en met wie ik me echt niet kon meten. Hij werkte gewoonlijk ook met de paarden. Ook met het uitmesten van de potstal, een nogal lastig karwei, hielp hij volop mee en beperkte zich niet, zoals veel andere boeren dat wel deden. Ook met het ”mest veurn” hielp hij volop mee. Je werd er beslist niet uitgebuit, omdat je maar een knecht was. Daarom werkte ik er altijd met plezier.
 
Inkwartiering Duitse soldaten…
Op een bepaald moment moest iedereen zijn radio inleveren. Damhuis4 kon ergens heel geschikt een oude radio op de kop tikken, die hij toen inleverde in plaats van zijn eigen goede exemplaar. In die tijd stond het fornuis vóór op de deel met daarnaast een bak met brandhout. In die bak werd onder het hout wat ruimte gemaakt, waar het radiotoestel kon staan met daarover heen een wegneembare plank. Zo konden we af en toe, als de kust veilig was, naar radio Oranje luisteren. In de tijd van de ”Slag om Arnhem” (na 17 september 1944 - Red.) kwamen er twaalf Duitse militairen met één onderofficier, elk met drie paarden, bij Damhuis. De paarden waren van de Amsterdamse politie en waren door de Duitsers in beslag genomen. De bedoeling was deze paarden mee te nemen naar Duitsland. Aangezien de slag bij Arnhem gunstig verliep voor de Duitsers, hoefden die militairen voorlopig niet verder en bleven zodoende enkele maanden bij Damhuis. Eerst waren het er twaalf, maar later moest een viertal ervan naar het oostfront om er, zoals ze zeiden, de "Russen te maaien”. Ondanks het lange verblijf bij Damhuis hebben ze het verstopte radiotoestel nooit gevonden.
Ook tijdens de kerstdagen nu waren deze militairen bij Damhuis. Enkelen wilden naar de nachtmis. De boer, die zelf op een later tijdstip met de koets naar de kerk wilde, vroeg mij of ik met deze militairen, een Oostenrijker en een Duitse onderofficier, naar de nachtmis in Denekamp wilde gaan. De avond vóór kerstmis hadden de militairen een groot feest in het Noord Deurninger klooster, dat tot laat in de nacht duurde. Hoewel de militairen wel vaker 's nachts afwezig waren, gingen bij Damhuis toch altijd de deuren op slot. De twee, die met me naar de kerk wilden, kwamen tegen half twaalf terug van het feest en klopten aan mijn raam, zodat ik hen binnen kon laten en zij naar bed konden. De soldaten lagen daar met zes man in één kamer op matrassen, die op de grond lagen. Dekens hadden ze zelf bij zich. 's-Nachts om drie uur kwamen de overige militairen terug van het feest. Ik moest toen al opstaan om samen met de twee militairen om vijf uur in Denekamp in de nachtmis te kunnen zijn. Zij waren de enigen van de groep, die wel eens naar de kerk gingen. De meeste militairen waren straal bezopen. Omdat we door de sneeuw moesten lopen, gingen we om vier uur weg. Ze vertelden, dat de Führer gesproken had, maar ze geloofden niet meer in een Duitse overwinning. Overigens werd door hen weinig over de oorlog gesproken. De genoemde Oostenrijker ging ook wel eens wandelen met één van de jongste kinderen van Damhuis, die toen nog in de wandelwagen zat. Dan huilde hij wel eens, want thuis had hij ook zo'n kind. Hij had een boerderij, waar een Fransman gedwongen tewerk was gesteld en zelf zat hij in het verre Holland.
In januari begonnen we ons af te vragen wat er met al die paarden moest gebeuren. Ze leken uitgehongerd. Voor het huis lag een grote weide, waar normaal gesproken varkens en kalveren liepen en waar gras groeide dat koeien niet wilden. Daar hebben wij de paarden toen maar in gedaan. Toen de ergste honger voorbij was, begonnen de paarden te lopen en te donder jagen met als gevolg dat erFrans Muntel huisslachter in Lattrop één een gebroken been opliep en afgemaakt moest worden. Frans Muntel (foto rechts) uit Lattrop werd ontboden, maar die zei dat hij geen kruit meer had om het paard te doden. Voor de Duitse militairen was dat geen probleem, want die beschikten over karabijnen en munitie.
Hoewel de afstand zeker wel 25 meter was, werd het paard door hen vakkundig dood geschoten. Daarna moest het paard op een wagen naar de deel worden gebracht, waar haken zaten, waaraan wel eens een geslachte koe werd gehangen. Nadat het paard aan de haken was bevestigd, begon Muntel het te villen en in stukken te snijden. Ook enkele soldaten deden er aan mee, want enigen van hen moesten naar Hamburg en wilden, voordat ze vertrokken, nog wat vlees meenemen, dat Hanna voor hen moest braden.
Toen we er later zelf van aten, kwamen we er achter dat het een erg oud paard was. Maar door het vlees te koken, was het nog te eten. Omdat het zo'n massa vlees was, werd het overal neergelegd met gevolg dat een paar dagen later het hele huis er naar rook. Vier weken na het slachten aten de militairen er nog van. In die tijd keek men niet zo nauw. Hanna gebruikte het vlees in de erwtensoep, liet het langer koken en deed er wat meer zout op, en zo was het toch eetbaar.
 
 
Burgemeester Eekhof nam persoonsbewijs in…
Identiteitskaart Johan ter Brake TilligteHet was in mei 1942 of 1943, het vee was pas naar buiten en ik wilde eens kijken hoe het daarmee ging. Ik was nog geen vijf meter van huis toen er een auto stopte, waaruit burgemeester Eekhof stapte en me vroeg wat ik daar deed. Ik vertelde hem dat ik op weg was om het vee te bekijken en daarop vroeg hij naar mijn persoonsbewijs, dat ik in de kamer op tafel had liggen. Toen ik het had opgehaald, greep hij het me uit de hand, en zei: "Nu blijf je thuis totdat je het persoonsbewijs terug hebt.” Zodoende kon ik de eerstvolgende dagen overdag weinig doen; 's-Morgens vroeg melken lukte nog wel maar verder moest ik me beperken tot werkzaamheden in of vlakbij de boerderij. Nadat dit drie tot vier dagen had geduurd, sprak ik daarover met mijn oudste broer, die nogal redelijk met de Ortscommandant kon opschieten. In die tijd hadden de Duitsers vlakbij mijn ouderlijk huis een opslag van vrachtwagens, waar mijn broer toezicht op zou houden, opdat er niet gestolen werd of beschadigd. Zodoende had die broer nog wel eens contact met de commandant. Nadat mijn broer mijn geval met deze man besproken had, zei deze: ”zo'n vlegel”. Mijn broer was nauwelijks thuis of ik had mijn persoonsbewijs al weer terug. De Ortscommandant was toen echt de baas in Denekamp, ook de burgemeester moest naar hem luisteren. Ik vermoed dat het niet zo goed boterde tussen die twee.
 
 
 
Kolen halen uit Ibbenbüren…
Het was eind januari 1945. Op een dag zouden de baas (Johans Kuiper) en ik hout hakken en takkenbossen maken. Maar omdat de baas zich niet goed voelde ging ik alleen. Toen ik daarna weer thuis kwam, liep de vrouw van Damhuis4 huilend rond. De baas zelf was intussen uit bed gekomen en deed wat licht werk. De dochter vertelde dat gemeenteopzichter Fruke er geweest was met een bevel, waarin stond dat Damhuis en vijf andere boeren naar een mijn in Duitsland moesten om er kolen te halen voor de militairen, die in het klooster Noord Deurningen lagen. Voor de centrale verwarming hadden ze speciale kolen nodig, die ook de smid daar gebruikte, en die moesten uit Duitsland in de buurt van Ibbenbüren worden gehaald. Fruke had, toen hij het bewuste bericht bracht, gezegd dat er beter geen huisvaders met kinderen konden meegaan, omdat het door mogelijke beschietingen door geallieerde vliegtuigen wel eens een gevaarlijke onderneming kon worden. Toen heb ik maar aangeboden in plaats van mijn baas mee te gaan, hoewel ik maar weinig met paarden had gewerkt. Deze stribbelde eerst nog tegen. Daarna ben ik naar mijn ouders gegaan om te vertellen wat er stond te gebeuren. Ook die hadden het liever niet, dat ik zou meegaan, maar ze zagen in dat er niets anders opzat. Damhuis was me dankbaar dat ik in zijn plaats ging. Zijn vrouw gaf me vóór ik vertrok nog een halve ham mee om er de boterhammen voor onderweg mee te beleggen. Pachtboerderij ter Brake-Warmes in Tilligte
De zoon van smid Zwiep en Johan Laarhuis van de Penninksbrugweg uit Noord Deurningen gingen ook mee. Op de heenweg hebben we drie dagen gereden, toen we voor de derde keer ergens onderdak moesten zoeken. Bij ons was een SS-er, die elke morgen tegen de tijd dat het licht begon te worden ergens kwartier ging maken. Hij zocht dan twee boerderijen, waar de paarden gestald konden worden. De mannen, die ze minder belangrijk vonden dan de paarden, moesten zelf maar ergens slaapplaatsen zien te vinden. De eerste twee keer lukte dat behoorlijk. Maar op de derde dag, een zaterdag, bleek een van de twee boeren, waar we ondergebracht zouden worden, een echt fanatieke nazi te zijn, die vijf zonen in de ”Krieg” had. Een van de zoons was gesneuveld, één vermist en er zaten nog drie aan het front. De man, die een grote boerderij bezat waar verschillende Polen tewerkgesteld waren, was misschien al wel tachtig, maar nog steeds uiterst fanatiek en dacht toen nog dat de Duitsers de oorlog zeker zouden winnen.
Bij deze boer mochten onze vier paarden wel staan, maar ons mannen wilde hij niet op zijn boerderij hebben. De SS-er had bij twee boeren inkwartiering verzocht. Bij de tweede boer waren we welkom. De eerste boer wilde wel zorgen dat de paarden voer kregen; haksel en hooi hadden we trouwens meegenomen. Toen ik op een zeker moment door mijn meegebrachte hooivoorraad heen was, heeft "onze SS-er” ergens bij een boer een zak hooi gevorderd. De laatste nacht op de heenweg hebben we onze paarden gestald zo'n vijf kilometer vóór ons einddoel, de kolenmijnen, waar we 's morgens om half zes moesten zijn. Met paard en wagen konden we onder de installatie rijden, waaruit nadat er een schuif was open getrokken de kolen in de wagen vielen. Toen we na het laden -ik was samen met Johan Laarhuis- bij de mijnen wegreden, begon het al licht te worden en klonk er luchtalarm. Daarom hebben we een tijdlang onder de bomen langs de weg geschuild. Nadat het sein "veilig" was gegeven, reden we verder. Van mensen, die achter ons aankwamen, hoorden we dat er een boer was dood geschoten bij een boerderij, waar hij met paard en wagen was doorgereden. Even daarvoor hadden wij op die plaats gestaan, dus hadden we geluk gehad.
Boerderij Warmes in BreklenkampToen we terug waren moesten we de kolen afladen bij de Duitsers in het klooster van Noord Deurningen. Bij die aflevering was ik samen met de zoon van smid Zwiep. Eerst hield ik de paarden een tijdlang vast en schepte Zwiep de kolen van de wagen, daarna wisselden we. Op een gegeven moment zei Zwiep dat hij de paarden niet meer kon houden, omdat ze de stal roken. De werkelijke reden was, dat hij de rest van de kolen, misschien zo'n 100 à 150 kg, die nog op de wagen lag, mee wilde nemen voor de smederij van zijn vader. Die was heel blij met de kolen, omdat die toen vrijwel niet meer verkrijgbaar waren. Hij wilde me de kolen betalen, maar ik heb hem gezegd dat hij maar met mijn baas moest afrekenen. Damhuis4 had toen een nieuw mes voor zijn grasmachine nodig, dat in die tijd nergens meer te krijgen was. Zo'n mes leverde Zwiep hem toen als een soort betaling voor de kolen.

 

Met paard en wagen van Dinkeloord naar Holten…
Ongeveer zes weken, nadat we naar de kolenmijnen waren geweest, kwam er op een zondagmiddag een bode van het gemeentehuis met het bevel dat Damhuis4 de volgende morgen om zeven uur bij hotel Dinkeloord moest zijn, dat toen door Duitse militairen bezet was en die naar Holten moesten verhuizen. Damhuis moest er komen met een paard en een verende wagen, zoals een kaasbrik. Toevallig zou diezelfde morgen een loondorser bij Damhuis komen. Helpers waren al besteld en de rogge stond klaar. Kortom, alles was gereed om die morgen te gaan dorsen. Omdat ik met dorsen wat minder goed overweg kon, heb ik aangeboden in plaats van Damhuis te gaan. Het was op 19 maart, de feestdag van St. Jozef, en daarom nam ik de kinderen van Damhuis in de brik mee naar de kerk in Denekamp. Vandaar dat ik me na zoveel jaren nog de precieze datum herinner.
Niet alleen Damhuis, maar nog een aantal boeren in Noord Deurningen hadden een soortgelijk bericht gekregen. Ondermeer moest Meinders (Meenders) met vijf wagens kisten met grote rode kruizen erop naar het station in Holten brengen. Ik had drie van die kisten op mijn wagen. Wat er in die kisten zat, weet ik niet. Ik vermoed, ook al omdat ze op verende wagens moesten vervoerd worden, dat. er munitie of ander wapentuig inzat. 's-Morgens om negen uur hadden we de kisten bij het station in Holten afgeleverd.
Deckungsloch langs de kant van de wegWe konden aan de terugweg beginnen. Het was prachtig weer en zo gingen we stapvoets richting Denekamp. Draven of hard lopen mochten de paarden niet van de Duitsers. Zoiets mocht je de paarden niet aandoen. We reden met de wagens op enige afstand van elkaar, ook al om niet al teveel de aandacht te trekken van overkomende geallieerde vliegers, die geregeld beschietingen uitvoerden, vooral op Duitse militaire objecten. Er reed toen ergens tussen Rijssen en Wierden, waar we in de buurt waren, een Duitse legerwagen, die door een geallieerde vlieger voluit werd beschoten, zodat de kogels rondom ons op de straat vlogen. Hoewel mijn paard nogal lui was uitgevallen, werd het toen half wild, zodat er niets meer mee was te beginnen. Het trok de wagen in een uitgegraven verdieping in de berm (Deckungsloch), die destijds door de Duitsers langs de wegen waren aangebracht om hen schuilplaats te bieden tegen aanvallende geallieerde vliegtuigen. Gewoonlijk lagen zulke schuilplaatsen ook nog onder langs de weg staande bomen. Het inspan van de wagen zat vast in de graszoden aan de zijkant van de schuilplaats. Het paard steigerde en viel op de grond, ook de leidsels waren kapot. Het paard kon niet meer overeind komen. Een man, die er dicht in de buurt woonde, kwam naar buiten en zag dat ik, evenals het paard, het er goed hadden afgebracht. Ook vertelde hij dat het erg gevaarlijk was om overdag te rijden en dat hijzelf ook alleen maar in het donker reed. ”Maar voorlopig kun je met het paard niets beginnen, ga maar eerst met mij mee. Dan kan het paard wat voer krijgen en tot rust komen”.
Ik geloof dat ik wel drie uur bij die mensen heb doorgebracht, voordat het paard rustig werd. De man hield het paard nog even vast, totdat ik goed op de wagen zat en daarna kon ik verder gaan. De anderen waren intussen doorgereden. Na enige tijd kwam ik in Almelo, waar ik weg noch steg kende, maar het paard bracht me de stad door en daarna naar Albergen. Café Haarhuis in Albergen
Bij café Haarhuis in Albergen (foto rechts) vond ik degenen terug, die doorgereden waren en daar hun paarden hadden gestald. Zij stonden op punt weer te vertrekken. Omdat mijn paard nogal bezweet was, moest het daar nog wel een tijdje in de stal, daar kon ik niet onderuit. Meinders uit Noord Deurningen, die enige jaren geleden is overleden, stelde voor achter te blijven om dan samen met mij terug te gaan naar Denekamp. Onderhand was het half tien 's avonds en begon het al donker te worden. Maar dat was geen probleem, we konden toch veiliger in het donker rijden. We kwamen ten slotte zonder verdere problemen weer thuis. Hoe het met de beschoten Duitse wagen en de inzittenden is afgelopen, weet ik niet. Ik heb er later bij de daar wonende boer wel naar gevraagd, maar die vond dat de Duitsers aparte lui waren met wie hij zich liever niet bemoeide.
 
 
 
Met de koets naar de kerk…
Hotel Veldman in DenekampDe familie Damhuis4 ging altijd in Denekamp naar de kerk. Vroeger gingen ze met de koets die bij Veldman (foto onder) gestald werd. De boeren die uit de richting van Noord Deurningen kwamen stalden hun paarden en koetsen bij Veldman (foto links) en die vanuit Beuningen en Berghum kwamen bij café Olde Dubbelink (De Kul).
Een rogge-, boter- en vlascollecte heb ik niet meegemaakt. Wel weet ik, dat er in Tilligte een drieliter melkbusje rondging onder de boeren, waarin melk voor de pastorie gedaan werd. In Tilligte was destijds een pastoor met drie dienstboden, die aan drie liter voldoende hadden. Als er bij ons thuis weinig melk was -we hadden een stuk of 4 vier koeien- zei moeder: ”Dit moal sloa'w oawer”. Wij kregen het busje van Enkman en moesten het daarna naar TenEverardus Bernardus Niehoff (Sniere-Beand) Lattrop Bokum brengen. Ik kan me ook nog herinneren, dat moeder op gezette tijden boter naar de pastorie in Tilligte bracht, wat dan wel boter was van de Volharding. Ik denk dat, wat die dingen betreft, het er in Tilligte weinig anders toeging dan in Denekamp.
In Lattrop, meen ik, kreeg de pastorie melk van een vaste leverancier, Snieders Beand, die ook koster was, voordat Kamphuis dat werd. Ook van het geslacht ging in Lattrop altijd wat van naar de pastorie. Dat is nog lang doorgegaan, zelfs ten tijde van pastoor Meijer, die zelf zoon was van een slager. Waarschijnlijk maakte hij daarom wel eens opmerkingen dat het vlees niet goed gesneden was. In die tijd waren Muntel en Haamberg in Lattrop de huisslachters.

 

Melk veurn…
In de tijd na de oorlog, toen ik nog niet getrouwd was en weer thuis5 woonde, heb ik een tijd met paard en wagen melk opgehaald bij de boeren en naar de melkfabriek in Denekamp gebracht. Ik had een rit in Tilligte, waar ik bij ongeveer dertien boeren de melk ophaalde. Te beginnen bij Santvoort bij het Wynia-monument en dan verder de hele straat langs naar Denekamp. Ik begon ‘s-morgens om zeven uur en om elf uur was ik weer terug en had dan maximaal vijftig bussen van meest dertig liter Johannes Bernardus (Hans) Goossink Noord Deurningenop de wagen gehad, waarmee ik f 2,98 verdiende. Het was zwaar werk om die dertigliter bussen op de wagen te tillen. Maar vooral ook om ze er bij de melkfabriek af te krijgen en ze op de lopende band te zetten. Vooral omdat het in tempo achter elkaar moest gebeuren. Bij het ophalen bij de boeren zaten daar telkens pauzes tussen. Door de lopende band in de fabriek werden de bussen naar een grote bak geleid, waarin de melk werd gestort. Daar stond iemand bij die alles noteerde. Toen was dat ene Kokkeler en soms Hans Goossink (foto links). Kokkeler, die achter in de fabriek werkte, was de botermaker en Wigger ging over de karnemelk. Als een boer honderd liter melk had geleverd, had hij recht op vijf liter karnemelk.
 
Noten:
1. Familie Blokhuis aan de Ahuisweg in Noord Deurningen voorheen erve Voskamp.
2. Bernardus Gerhardus (Bernard ter Brake) *1918, trouwt later met Maria G Oude Nijhuis in groot Agelo.
3. Gerard ter Brake. Hij is de oudste halfbroer van Johan. Vader Bernard ter Brake trouwt in 1905 met Maria Hendrika Siebels. Uit dit huwelijk 7 kinderen; Gerard, Herman, de tweeling Maria Gezina en Gezina Aleida, beiden overlijden binnen 1½ maand, Marie, Hermina Gezina Aleida overlijdt met 10 maanden en Henk. Moeder Siebels overlijdt in 1915 en Bernard hertrouwt in 1916. Uit dit 2e huwelijk 5 kinderen; Sientje, Bernard, Johan, Frans en Toon.
4. Voor ‘Damhuis' lees ‘familie Kuiper op Damhuis Lattropperstraat 89 in Noord Deurningen'.
5. De boerderij in Tilligte, vanaf 1959 bewoond door de familie Ben Overmars-Lies Mollink.
 
 
 
Het Braekhuijs of Fransmanplaatsje in Klein Agelo (Lutke Aagel) , geboorteplaats van
Bernard ter Brake, de vader van Johan.