Heemkunde Lattrop Breklenkamp

J van Huizen douanier grenspost Rammelbeek

Vijf jaar grensbewaking…
Verteld door J. van Huizen uit Denekamp
                                               en opgetekend door H.J. Asma.Internationaal aan de grenspost Rammelbeek bij Denekamp

Ik ben in 1923 geboren in Losser en na de lagere school heb ik in Enschede de Mulo gevolgd. De laatste anderhalf jaar van de oorlog werd ik gedwongen om in Duitsland te werken en wel in Gronau. Eigenlijk zou ik verder weg in Duitsland te werk worden gesteld, dicht bij de Zwitserse grens. Contacten via de sport met de directeur van het arbeidsbureau hebben er echter voor gezorgd dat ik in Gronau terechtkwam. Na de bevrijding kreeg ik een baan bij de plaatselijk bureauhouder in Losser. In juli 1945 kwam ik in Denekamp bij de douane. In die tijd was een rijksbetrekking erg aantrekkelijk, nl. vast werk en recht op pensioen.
De douane was een onderdeel van de Rijks-belastingdienst. De officiële naam was toen: Post Denekamp der 's Rijksbelastingen, Invoerrechten en Accijnzen, met aan het hoofd een dienstgeleider. Voor we werden aangenomen moesten we eerst een examen afleggen in het toenmalige café Reerink in Oldenzaal. Eerst een mondeling en daarna een schriftelijk onderzoek algemene ontwikkeling. De beIangstelling voor een baan bij de douane was erg groot en daarom werd behoorlijk streng geselecteerd. Uiteindelijk bleven uit Losser over Brilman, Metternich, Ten Bos en ik. Brilman en Ten Bos gingen naar de post Rammelbeek, Metternich naar de post Lattrop en ik naar Denekamp. Voor we vertrokken naar onze posten werden we op de Inspectie aan de Haerstraat in Oldenzaal beëdigd door de Inspecteur der lnvoerrechten en Accijnzen en waren we tijdelijk Hulpkommies.

Geen speciale opleiding…

Foto Kamphuis en Hermelink Grotestraat DenekampIn 1945 was er geen speciale opleiding tot douanebeambte. Je moest zelf maar zorgen dat je cursussen volgde en examens deed. In Denekamp gingen wij meestal naar meester Tukkers. Ook voor de oorlog was er geen speciale opleiding voor douane. Toen al gaf meester Tukkers dergelijke lessen. Zo’n Iesprogramma duurde ongeveer een jaar. Hij gaf die lessen in de avonduren thuis op zijn kantoor. Na de cursus kon je een examen algemene ontwikkeling afleggen. Slaagde je hiervoor dan was je grenskommies en kreeg je een vaste aanstelling.
In 1946 kamen er rijkscursussen voor alle ambtenaren ressorterende onder het Ministerie van Financiën. Deze cursus was verplicht en na de cursussen deed je examens en kon je de hogere rangen bijv. assistent, hoofdassistent en verificateur bereiken.

Kosthuis in Denekamp…Douane op patrouille ca. 1946 achter van Huizen

Zodra we in Denekamp kwamen moesten we eerst naar de dienstgeleider, die al een kosthuis voor ons had gezocht. Bij café Olde Dubbelink werden zeven ambtenaren ondergebracht en ik kwam bij Hermelink terecht. Toen de dienstgeleider me daarheen bracht zei hij tegen mij: ”Je komt nu hier in dit kosthuis, je bent rijksambtenaar en 24 uur in dienst. Je moet ervoor zorgen dat wij alles wat je hoort en merkt hier in het dorp op gebied van smokkelen, fraude e.d. te weten komt". Ook waarschuwde hij ons voor bepaalde figuren om die goed in de gaten te houden i.v.m. smokkelen. Hermelink had een textielzaak aan de Nordhornsestraat. Denekamp was me overigens volkomen vreemd. We droegen burgerkleding, maar die was er kort na de oorlog ook vrijwel niet. Er was nog bijna niets te koop; geen kleding en geen schoenen. Maar je moest wel met de weinige kleding dag en nacht het veld in, weer of geen weer.

Werkterrein…

We hadden continudienst, dat wil zeggen elke dag acht uur, ook op zaterdag, dus 48 uur in de week. Eens in de veertien dagen kregen we dan later in de week een vrije dag terug. Die acht uur per dag waren verdeeld in twee periodes van vier uur. Als je bijv. dienst had van 8-12 uur dan had je van 20-24 uur de andere helft van de dienst. We liepen toen met twintig mensen de dienst in de post Denekamp. Deze post begon bij het kanaal Almelo-Nordhorn aan de grens en liep in zuidelijke richting door tot grenssteen 20 bij de Punthuizen. Het terrein van de grenspost de Poppe begon iets eerder zodat beide grensgebieden elkaar overlapten. De post Rammelbeek begon eveneens aan het kanaal Almelo-Nordhorn, maar ging de andere kant op tot aan Schulman. Het hele grensgebied van Losser, waar grenssteen nr. 1 staat, tot aan Mander (grenssteen nr. 80) is mij bekend.
Toen ik in 1945 in Denekamp kwam waren er maar twee coIIega’s bij de douane, die ons hier wegwijs konden maken, de ene was Kamerhuis en de andere Beuvink. We kregen een kaart en een lijst waarop 120 punten in ons gebied in Denekamp stonden aangegeven. Aanvankelijk ging Beuvink al die 120 punten met ons langs. De winkel van Tijkorte op de hoek Berghummerstraat-Oude Dijk was bijv. nr. 1 op de lijst en bakker Kienhuis aan de Nordhornsestraat was 2. Als je de dienst begon ging je naar de wacht aan de Burgemeester Hoogklimmerstraat. Daar lag een dienstboek, waarin de verschillende diensten vermeld stonden. Wanneer je terugkwam van een dienst moest je altijd dat boek invullen.

Uitrusting, kleding en betaling…

B.Tijkorte (Witke) kruidenier Oude Dijk-Berghumerstraat 1Onze uitrusting bestond in die tijd uit een karabijn, later een pistool, een zaklantaarn en wat schrijfgerei. Douaneambtenaren die dienst deden aan de officiële grensovergangen, in stations en in treinen waren gedeeltelijk geüniformeerd, maar bij velddienst was je nog in burger. In die tijd kregen we kledinggeld, maar als je een cape gekocht had, was het geld voor het hele jaar ongeveer op. ln de beginperiode verdienden we minder dan arbeiders in de textielfabriek. Ik kan me nog herinneren dat mijn vader, die in de textiel werkte, eens zei: "Jonge, jonge, wat maak je eigenlijk klaar bij de kommiezen, bij ons kun je veel meer verdienen”. Voor mij was echter de toekomst belangrijker.Douanepost Rammelbeek bij Denekamp 1946
In 1946 kregen we een veldstoeltje en een nachtmantel en dat geheel kon je meenemen op de bagagedrager van de fiets. Op een bepaald punt aangekomen, waar je soms wel uren moest blijven, klapte je het stoeltje uit, spreidde de mantel om je heen en ging zitten. De nachtmantel was een soort dikke deken met een capuchon en ongeveer zo lang als jezelf en ruim, zodat je er helemaal in kon. Je collega zat dan naar gelang de omstan-digheden naast je of iets verderop. Een enkele maal kwam het weleens voor dat we vijf uur achter elkaar dienst hadden en dat we dan drie uur lang op het stoeltje zaten. Het kon regenen of sneeuwen, je moest al die uren op je post blijven. Was je er niet als de controlerende chef arriveerde, dan was je wel de klos als je een kwaaie chef had.

Op patrouille…

Meester Jan Tukkers foto 1941Als we in het veld patrouilleerden kwamen we af en toe bepaalde personen tegen, waarvan we zeker wisten dat ze geregeld smokkelden. Hoewel we ons best deden ze op heterdaad te betrappen lukte dat vooral in het begin natuurlijk niet zo goed, omdat we nog groentjes waren en sommigen van hen al ervaren rotten in het vak. Ofschoon we tijdens de dienst nergens naar binnen mochten, gingen we toch bij sommige grensboeren weleens koffie drinken, als we zeker wisten dat niemand van onze chefs in de buurt was. Het waren aardige boeren, waarmee we heel goed konden opschieten. Als we bij zo’n gezin koffie zaten te drinken, gebeurde er intussen buiten weleens wat. In het begin hadden we dat nog niet in de gaten, maar later natuurlijk wel. Zo ging een boerin weleens naar buiten om zogenaamd de kippen te voeren en dan klonk het ”miesche, miesche”. Achteraf zijn we te weten gekomen dat dat het sein was de smokkelaars te laten weten dat de kust veilig was.
Eens lagen wij 's nachts ergens in de buurt van een boerderij in een sloot, omdat wij het vermoeden hadden dat er iets stond te gebeuren. Dit keer gebeurde er niets. Maar op een ander moment kwam de eigenaar van een boerderij, waar we eveneens in de buurt in een sloot lagen, zo dichtbij, dat hij bijna over ons heen plaste. Vooral in de beginjaren na de oorlog, toen we als gevolg van gebrek aan fietsbanden, de fiets weinig konden gebruiken, patrouilleerden we meestal te voet. Vanuit het dorp gingen we naar de boerderij van Keizer (Haar-Jan) en liepen dan via de Vrijdijk en de Brandlichterweg naar Denekamp terug. Dat was een afstand van 15 km. Gewoonlijk liep er in een zone maar één patrouille. De ene zone omvatte het gebied tussen steen 32 (Brandlichterweg) en steen 24 (Keizer Haar-Jan) en de tweede zone lag tussen de grenssteen Brandlichterweg en het kanaal.Grenskantoor Rammelbeek ca. 1945
Bij bijzondere gelegenheden ging het soms anders, want in principe was alles mogelijk en kon er onverwachts ergens een douane opduiken. Als er dus pas een patrouille gepasseerd was, kon een eventuele smokkelaar er niet zeker van zijn dat er voorlopig geen douane in de buurt zou komen. Het lag er ook aan hoeveel mensen beschikbaar waren. Als er voldoende personeel was konden op bepaalde punten bij ‘beruchte’ grensboeren enkele kommiezen geposteerd worden, tenminste als vermoed werd dat daar wat kon gebeuren. Bi] de mensen, die op de grens woonden, was het altijd moeilijk om ze bij smokkelen te betrappen. Daartegen kon je weinig uitrichten.
We hadden tijdens het patrouilleren een bepakking bij ons en in het begin een karabijn, zoals gezegd. We kregen wapeninstructie van collega's, dat waren ex-militairen, die na de capitulatie in 1940 ingedeeld waren bij de douane, de zogenaamde capitulanten. Schietoefeningen kregen we vanaf het begin met Duitse karabijnen.

Bekeuringen…

In de eerste tijd na de bevrijding werden nog weleens jongelui bekeurd, die met zijn tweeën ergens in de hei lagen, in de strook langs de grens, die men slechts met vergunning (het zgn. strookbewijs) mocht betreden. De douane had toen tamelijk veel bevoegdheden. We konden bijv. ook iemand bekeuren, die na zonsondergang zonder verlichting fietste. Wij zelf hadden een vergunning om zonder licht op de fiets te rijden. Hoe meer overtredingen iemand rapporteerde hoe groter de kans op promotie was, maar dat hing natuurlijk ook af van je chef of dienstgeIeider. Sommige chefs wilden het zo, weer anderen hielden niet zo van bepaalde praktijken en legden meer de nadruk op een wat mensvriendelijker benadering. Als je duidelijk achterbleef met het aantal bekeuringen, kreeg je wel een seintje van de chef.

Moeilijkheden met Engelse militairen…

Grensovergang Rammelbeek vijftiger jarenToen ik in Denekamp aan de grens werkte lagen Engelse militairen in Nordhorn, die ook de grens bewaakten. De verhouding tussen de Engelsen en ons was erg slecht. Omdat we geen uniform droegen waren we alleen aan een oranjeband om de arm herkenbaar als douane. De Engelsen beweerden dat ze met burgers niets te maken hadden, ook al droegen ze armbanden. Alleen iemand met een uniform stelde in hun ogen wat voor.
Op een keer is een van onze dienstgeleiders, die bij grenssteen 32 per ongeluk of uit nieuwsgierigheid een eind over de grens was gegaan, door Engelse militairen opgepakt en in de gevangenis gezet. Hij heeft een halve dag vastgezeten. Zoiets is zeker wel drie man van onze groep overkomen. Iemand van ons heeft zelfs eens een hele nacht moeten ‘zitten’. De Engelse militair, die vervolgens moest beslissen wat er dan met zo iemand diende te gebeuren, zat in Holt und Haar, in een Duitse douanepost nabij de boerderij van Keizer. Bij dat douanekantoor stond toen een hoge uitkijktoren van waaruit men een groot gebied in de gaten kon houden. De Engelse militairen, die gewapend en in jeeps Iangs de grens reden, pakten ook weleens burgers op, die zich binnen de verboden strook aan de Duitse kant bevonden. Ze schoten geregeld op wild. Voor ons was het daar ook niet ongevaarlijk.

Nederlandse militairen ook geen lieverdjes…

Behalve douaneambtenaren zorgden aan onze kant van de grens na de oorlog ook militairen voor grensbewaking. Deze kwamen overwegend van elders. Ze waren gelegerd in café Bekhuis en deden o.a. dienst in een houten keet, die stond aan het kanaal bij Schulte aan de grens. In augustus 1945, toen het goed weer was, lagen verschillende militairen Iangs het kanaal. Aan de overkant ervan hadden ze een sigarettendoosje neergezet, waar ze op schoten. De kogels vlogen in het rond.
Wij moesten daar toen dienst doen en omdat het ons te gevaarlijk werd hebben we onze dienstgeleider op de hoogte gebracht. Die heeft toen contact opgenomen met hun commandant. Ook grensstenen en dakpannen van Duitse boerderijen in de ontruimde strook werden als schietschijf gebruikt. Er was een grote rivaliteit tussen douane en militaire grensbewakers. De soldaten maakten nogal eens ‘uitstapjes’ op Duits gebied, bekeken daar de spullen en de goederen, die achter waren gebleven. Wanneer ze terugkwamen van zulke uitstapjes konden we hen niets doen, we mochten ze niet visiteren. Hoewel we aangesteld waren om dergelijke overtredingen aan te pakken, moesten we van die militairen afblijven en konden we alleen maar toekijken.
Die toestand duurde tot eind 1945. In januari 1946 kregen we schriftelijke bevelen dat we ook militairen moesten aanhouden en controleren. Een paar maanden later zij ze weggegaan bij de grens en hebben ze plaatsgemaakt voor de marechaussee.

Geld zuiveren…

De Nederlandsche Bank tien gulden en Pieter LieftinckBijna onmiddellijk nadat we hier gekomen waren, kwam in de zomer van 1945 de geldzuivering van minister Lieftinck. Dat hield voor ons in 24 uur in het veld, geen verlof, geen vrij weekend, niets. Dat hield verband met de deviezenbepalingen, die toen van kracht werden. We moesten zorgen dat niet ongemerkt geld ons land binnenkwam. Het was toen ontzettend belangrijk dat de totale in- en uitvoer van geld gecontroleerd en in de gaten gehouden werd.
Die periode van bijna onafgebroken dienst duurde van eind juli tot eind september. Gelukkig kregen we van het Amerikaanse leger schoenen en met schapenwol gevoerde jacks.

Poolse militairen als smokkelaars…

Een tijd lang hadden we hier hinder van Poolse militairen, die in jeeps de groene grens overkwamen. Dat waren Polen, die in 1945 hadden meegeholpen het zuiden van ons land te bevrijden. Daarna heeft de opmars van de geallieerde legers in ons land een tijdlang vrijwel stil gelegen met als gevolg dat velen van die militairen in het zuiden verkering kregen en trouwden. Toen later in het voorjaar van 1945 de opmars werd voortgezet moesten ook die militairen verder en dienden ze hun verloofdesCafé 'De Viersprong' Kuipers Nordhornsestraat of echtgenotes achter te laten. Velen van hen kwamen in Duitsland terecht. Na afloop van de oorlog wilden ze tijdens verlof natuurlijk wel naar hun meisje of vrouw. Ze reden dan vaak in Jeeps over de groene grens. Ze smokkelden later verschillende zaken mee voor hun kennissen. Vooral Iangs de Vrijdijk gebeurde dat veel.
Ik heb het meegemaakt dat die Polen 's nachts met onverlichte voertuigen de grens over kwamen rijden, waar we dan met onze karabijnen tegenover stonden. Als ze ons in de gaten kregen zetten ze ons in het volle Iicht en richtten ze hun wapens op ons. Ook hebben ze weleens op ons geschoten. Het is onbegrijpelijk dat het altijd goed is gegaan. We doken wel snel in sloot of greppel als ze ons in de gaten kregen.
Op een dag in 1946 kwam ik eens met een collega bij een boerderij in de buurt van de Nordhornsestraat. Vanaf die boerderij liep een weggetje naar de grens. In een weiland achter de boerderij troffen we zeven Polen aan met een enorme hoeveelheid bagage. Omdat we de zaak niet vertrouwden hebben we ze geprobeerd duidelijk te maken dat ze gearresteerd waren. Mijn collega is toen naar het dorp gegaan om versterking te halen en zo was ik een tijd alleen met die mannen, die bewapend waren. Onder bedreiging met mijn eigen wapen heb ik ze toen alle zeven op een rij gezet. Daarna heb ik ze gezegd dat ze hun bagage op hun rug moesten nemen en dat ze vervolgens richting dorp moesten lopen. Tegen de voorste man heb ik verteld dat ik hem verantwoordelijk stelde en op hem zou schieten als een van hen er met de bagage vandoor zou gaan. Nadat de man knikte dat hij mij begrepen had zijn we naar Denekamp gelopen. Toen we in de buurt van de Düttingstraat waren, kwam mijn collega me tegemoet. Het hele gezelschap hebben we naar de dienstgeleider gebracht.Café-restaurant Bekhuis (nu pannenkoekenhuis) Nordhornsestraat
Bij het verhoor deden ze aanvankelijk of ze ons niet begrepen, maar later kregen we in de gaten dat zeker een van hen wel Duits verstond. Over het algemeen kon je met de Polen wel Duits praten. Toen de inbeslaggenomen goederen geïnventari-seerd werden, bleek dat het voornamelijk ging om levensmiddelen en allerlei dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Die spullen waren in Duitsland, vermoedelijk in een legerwinkel gekocht en waren bestemd voor familie en kennissen in Zuid-Nederland. De inbeslaggenomen goederen gingen naar de ontvanger in Oldenzaal.
Drie jaar lang hebben we dergelijke gevallen met Poolse militairen gehad. De tijdstippen, waarop het gebeurde, hielden natuurlijk verband met de tijden waarop die soldaten verlof hadden.

Kruimelwerk…

De gewone smokkelaars in deze streek waren veelal dezelfde figuren. Er zaten lui bij uit een bepaalde buurt buiten het dorp en uiteraard mensen die dicht bij de grens woonden. Verder pakten we weleens personen uit Denekamp, die familie aan de andere zijde van de grens hadden. De laatsten waren vooral actief kort na de oorlog. Die mensen smokkelden voornamelijk om hun Duitse familieleden aan wat levensmiddelen te helpen, omdat het in Duitsland veel slechter was dan in Nederland.
Heide bij Haarjan (Keizer) (foto W.H.D.)Dat was allemaal kruimelwerk, wat de naam smokkelen nauwelijks verdiende. lk kwam pas in de echte smokkel terecht toen ik naar de Nederlands-Belgische grens werd overgeplaatst. Daar gebruikte men pantserwagens en werd vee en boter op grote schaal gesmokkeld. Zo grootschalig kende men het in deze streken niet, al is er met name in Overdinkel wel iets meer gebeurd dan in Denekamp en omgeving. Als je in Denekamp een verdachte aantrof in het veld, dan was deze gedwee en ging hij zonder moeite mee. Aan de Belgische grens ging het er wel anders aan toe. Daar waren de smokkelaars gewapend en gingen er tussenuit als ze een kansje kregen. We hadden daar ook een heel arsenaal aan voorwerpen, waarmee we de wegen versperden en dikke kabels die we over de weg konden spannen.
In Denekamp is ook wel vee gesmokkeld, vooral na 1950. In de jaren dat ik er dienst deed, bestond de smokkelwaar voornamelijk uit verbruiksgoederen, zoals koffie en sterkedrank. Direct na de oorlog gingen levensmiddelen hoofdzakelijk van Nederland naar Duitsland, maar later ging het over en weer. radiotoestellen bijv. werden van Duitsland ons land binnengesmokkeld.

Kommiezenhutten…

De schuilhutten of kommiezenhutten, die al lang voor 1945 Iangs de grens stonden, waren na de oorlog aardig in verval geraakt. Ambtenaren, die aan de grens dienst deden, hebben veel van die oude hutten van de grond af opnieuw opgebouwd, wat gebeurde met gebruikt hout en plaggen. De een bracht een overbodig geworden kozijn mee en een ander een oude deur en zo werden die hutten in de loop van de tijd opnieuw opgebouwd en uitgebouwd. Een oudeHerbouw kommiezenhut aan de Vrijdijk met van Huizen omgekeerde emmer deed dienst als kachel. Eigenlijk mochten we niet eens in zo’n hut onder diensttijd, want je kon dan moeilijk zien wat in de omgeving gebeurde, al zaten er wel kijkgaten in.
ln de buurt van Keizer Iagen veel kapotgeschoten tanks en gevechtswagens van de Duitse troepen. Deze dienden bij slecht weer ook nog zeker anderhalf jaar als schuilplaatsen voor ons. Dicht bij Keizer, bij grenssteen 24, stond een schuilhut en tussen Keizer en Kokkeler waren er twee; in de buurt van de Brandlichterweg bij grenssteen 32 stond ook zo’n hut. Tegenover Schutman stond de laatste in ‘ons gebied’. In die tijd woonde Grobbe daar in een houten keet, die in de oorlogsjaren in Denekamp in de tuin van dames Keizer stond. Die tuin werd toen gebruikt door de familie Severijn, die in het huis woonde, wat nu 't Heemhoes is. Omdat dit huis ook eigendom was van de dames Keizer, hadden de bewoners de tuin in de Wiptoen in gebruik. Na de oorlog is de keet naar de grens overgebracht. Later heeft Grobbe een paar honderd meter voor de grens een boerderij gebouwd.

ln de regen…

Gedurende mijn eerste periode in Denekamp van 1945 tot 1950 patrouilleerden we, zoals hiervoor al gesteld, per fiets of lopend. Ook de dienstgeleider moest het aanvankelijk met een fiets doen. ln 1947 kreeg hij de beschikking over een motor. Als je dienst deed Iangs de grens kon je elk moment verrast worden door de chef of de dienstgeIeider. En als hij op de fiets kwam hoorde je hem niet aankomen. Maar ook als hij met de motor kwam kon je weleens verrast worden door zijn komst. Hij kon dan bijv. zijn motor ergens achterlaten en lopend verder gaan.
Eens had ik samen met een collega dienst op een zaterdag van 20-24 uur, een rottijd, maar bovendien regende het dat het goot en was het koud. Voor we de dienst begonnen haalde ik bij de dienstgeleider nieuwe batterijen voor onze lantaarn. De man zat samen met zijn vrouw bij de warme kachel en toen ik opmerkte dat het hondenweer was, zei hij: "Dat iemand er in zo’n weer door moet”. lk zei daarna nog zoveel als, dat er wel niets anders op zou zitten en dat dienst nu eenmaal dienst was. Even later was ik samen met mijn collega op de fiets op weg naar grenspaal 24 bij Keizer. Binnen de kortste keren waren we kletsnat. De karabijn hadden we aan de fiets hangen. We waren al een eind op weg toen mijn collega voorstelde om naar huis terug te gaan. lk zei hem dat ik het niet vertrouwde en dat we gewoon verder moesten gaan. We waren ergens halfweg ter hoogte van de Brandlichterweg en we fietsten zoals gewoonlijk zonder licht, toen ik plotseling wat geritsel achter me hoorde. Toen ik achterom keek zag ik de dienstgeleider, die naar bleek onmiddellijk nadat we waren vertrokken de fiets had gepakt en ons achterna was gegaan. ”Tjonge, tjonge”, zei hij, "ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om jullie in dit slechte weer alleen te laten gaan en dus heb ik ook maar de fiets gepakt”.

Poging tot omkoping…

Eén keer heeft men mij geprobeerd om te kopen. Dat was kort voor Koninginnedag 1945, op 31 augustus. lk kan me nog herinneren dat er toen in Denekamp een grote optocht was en dat Antoon Damhuis (foto rechts) op een van de praalwagens verkleed zat als Hitler. lk ging weleens biljarten bij café Kuipers aan de Nordhornsestraat. Toen ik er op een zaterdagavond weer was, kwam iemand bij me, die zei, dat als ik hem zou vertellen, wanneer ik dienst had en waar ik op een bepaalde tijd zou zijn, er voor mij een beloning aan vast zat, naar ik meen een paar flessen jenever. lk ben op dat voorstel niet ingegaan maar heb het gemeld bij de dienstgeleider. Ook heb ik gevraagd wat we er aan moesten doen. De bedoeling van de man, die me gevraagd had, was jenever uit Duitsland te halen, die men nodig had voor de komende feestelijkheden. Sterkedrank was nog schaars, evenals vele andere dingen.
We hebben toen overlegd hoe we die jeneversmokkel konden verhinderen. ln de nacht voor het feest hebben we constant patrouille gelopen vanaf het kanaal tot aan een punt waarvan we dachten: verder gaan ze niet. Toen de volgende dag de optocht rondtrok, stond de betreffende man wel op een van de rijtuigen met liters jenever, waarmee we ‘toegeproost’ werden. Ze hadden het dus op de een of andere wijze toch wel voor elkaar gekregen.

Van Brabant weer naar Denekamp…

Ongeveer vijf jaar lang heb ik in Denekamp gewerkt. In 1950 werd ik overgeplaatst naar Roosendaal. Dat gebeurde zonder sollicitatie. Er werd ook niet gevraagd of je wel wilde. Je kreeg bijv. op woensdag bericht dat je overgeplaatst werd en dan moest je de maandag daarop al beginnen in je nieuwe standplaats. Voor mij kwam dat eigenlijk wel heel slecht uit, omdat ik ongeveer aan de beurt was een woning toegewezen te krijgen. Er heerste in die tijd een grote woningnood. Bovendien zat ik in Denekamp volop in het  verenigings-leven, wat ik van de een op de andere dag moest opgeven.
ln Roosendaal kreeg ik voorlopig geen woning, zoiets duurde wel een jaar of drie. lk ben toen in Oud Gastel en in Fijnaard in kost geweest. Je kon tegen overplaatsing wel protesteren, maar dat hielp allemaal niets. Ik heb nog wel overwogen ontslag te nemen bij de douane, maar zo’n rijksbetrekking, die vast werk betekende, gooide je niet zomaar weg.
Ik was 21 jaar toen ik bij de douane kwam en in die tijd was het zo dat je, als je in je vrije tijd studeerde en diploma’s haalde, promotie kon maken, waardoor je dan meer kon verdienen dan in een burgerbetrekking. Na een tijd in Brabant werd ik overgeplaatst naar Schiphol. In 1962 ging ik vandaar weer terug naar Denekamp, waar ik tot 1985 werkzaam ben geweest, laatstelijk als ambtenaar bij de uitvoerverificatie?

Ereboog grenspost Rammelbeek 6 september 1948

Dit verhaal is, met toestemming van de Stichting Heemkunde Denekamp, overgenomen uit ‘Kuieren langs de grens’, uitgegeven in 1992.