Verteld door H.B. Rikhof in Beuningen en opgetekend door H.J. ASMA.
Rikhof woont net over de grens in de buurtschap Holt und Haar.
Mijn grootvader, die uit Beuningen gemeente Losser kwam, heeft deze boerderij gekocht. Grootmoeder was Duitse en geboortig uit Brandlecht. Mijn vader is, ofschoon hij de Nederlandse nationaliteit gehad moet hebben, in de oorlog 1914/18 in Duitse militaire dienst geweest. Mogelijk heeft hij gedacht dat hij Duitser was. Aan de grens had hij gehoord dat hij als Hollander niet in Duitse militaire dienst hoefde, maar toen hij daarvoor de papieren voor elkaar had, was de oorlog afgelopen. ln die tijd zijn wel meer Nederlanders, die in Duitsland woonden, Duits soldaat geweest. Mijn grootvader heeft de boerderij gekocht van een zekere Witte, daarom word ik ook nog weleens ”Witt’n-Hearm” genoemd. Mevrouw Tijkorte uit Denekamp, Witke’s Hanna, was een tante van me.
Duitser geworden…
Eigenlijk ben ik om een slechte weg van nationaliteit veranderd. De weg hier was zo slecht, dat ik vaak niet met de auto bij huis kon komen. Paard of trekker moest dan worden ingezet om het voertuig over de weg te krijgen, anders kwam ik niet door de modder. Bij vergaderingen, vooral als het over die weg ging, had ik meestal het woord. Eens heb ik toen gezegd, dat de twee personen, die hier jachtrechten hadden, deze rechten maar eens moesten betalen, dan kon van dat geld de weg worden verhard. In die tijd gebruikte men de opbrengst van jachtgelden voor de aanleg of verbetering van wegen. Ik voegde er nog aan toe, dat ze mij die jachtrechten maar zouden geven, dan zou ik op eigen kosten de weg wel laten opknappen. Toen werden die beide personen met jachtrechten erg boos en zorgden ervoor dat ik als Hollander deze vergaderingen niet meer mocht bijwonen. Eén van hen was nog een noaber van ons en zat in de gemeenteraad. Ook de burgemeester, die lid was van dezelfde partij (CDU) als ik, heeft eraan meegewerkt, dat ik niet meer tot dergelijke vergaderingen werd toegelaten.
Soms ging ik op jacht met enkele hoge heren uit de Kreis en die zeiden: "Rikhof je bent gek, dat je dat zo maar neemt en dat je je uit die vergaderingen laat gooien; wordt toch Duitser dan kan dat niet meer”. Eén van hen wilde dat zelfs wel kosteloos voor me in orde maken. Zo ben ik in de jaren vijftig Duitser geworden zonder dat het me een cent heeft gekost. Later is de weg verbeterd en zijn de verhoudingen met de burgemeester en de noaber weer normaal geworden.
In Holt und Haar heb ik acht jaar lang de lagere school bezocht, dezelfde school, waarop mijn vader ook heeft gezeten. Keizer (Haar-Jan) aan de overkant van de grens ging ook naar die school. De kinderen van hier gaan nu voor het lager onderwijs naar Gildehaus. Eerst werden alleen de kinderen vanaf het vierde schooljaar naar Gildehaus gestuurd, maar later moesten ook de jongere kinderen daarheen. Ze worden vervoerd met een schoolbus.
Toen ik naar school ging waren we met 25 à 30 kinderen met slechts één onderwijzer. De hoogste vier klassen begonnen ’s morgens om 8 uur en waren om 12 uur klaar, terwijl de laagste klassen om 10 uur begonnen. Gedurende de tijd dat alle kinderen tegelijk in school waren, gal de onderwijzer werk op en moesten de kinderen zelfstandig werken. Enkele van die kinderen zijn leraar of ingenieur geworden. Als je dus echt leren kon en dat ook wilde, ging dat in zo’n schooltje prima, als er maar een goede onderwijzer was. Na de Iagere school heb ik twee winters lang de Iandbouwschool in Bentheim bezocht.
Korte tijd nadat de Engelsen hier zijn binnengetrokken is mijn vader overleden. Dat was op 17 april 1945. Toen heb ik op 24-jarige leeftijd de boerderij overgenomen. Mijn vader is maar 52 jaar geworden; mijn moeder was in 1942 al gestorven, zij is slechts 48 jaar geworden. Belden zijn in Bentheim begraven.
We wonen hier bijna even ver van Gildehaus als van Brandlecht, ongeveer zes kilometer. Kerkelijk horen we eigenlijk onder Gildehaus en Bentheim, maar omdat in Gildehaus geen katholieke kerk is en Bentheim ongeveer twaalf kilometer van hier vandaan is, gaan we altijd in Brandlecht naar de kerk. Vroeger gingen we ’s zondags geregeld in Denekamp naar de kerk, naar de hoogmis van half elf. Met paard en wagen gingen we de groene grens over. In die tijd ging dat eigenlijk net zo gemakkelijk als nu. Na de mis gingen we naar Snijders, die naast de kerk woonde, inkopen doen en koffie drinken.
Gepakt op de heide…
ln de vooroorlogse jaren en ook nog tijdens de oorlog 1940-1945 hadden we een knecht Berend, een zoon van een Hollandse noaber. In de mobilisatietijd moest Berend in militaire dienst. Als hij verlof had kwam hij nog weleens bij ons, vooral omdat hij toen omgang had met mijn zuster. ln die tijd lagen overal Duitse militairen in de omgeving van de grens om deze te bewaken.
Op een avond liepen Berend en mijn zuster aan de Duitse kant in de heide en werd Berend door een Duitse militair gepakt wegens illegale grensoverschrijding. De soldaat kwam na de arrestatie met hem bij ons in huis. Wij vroegen hem Berend vrij te laten, maar dat wilde hij niet, hoewel hij ons goed kende en hier geregeld kwam kaarten en een cognacje drinken. We hebben toen vader gewaarschuwd, die op dat moment niet thuis was. Hij is het stel met een lantaarn achterna gegaan en heeft de soldaat gevraagd, wat hij eigenlijk van plan was. Toen de soldaat bleef weigeren Berend vrij te laten, pakte vader Berend bij de arm en nam hem mee. De soldaat zei toen niets meer, maar is later wel door zijn collega’s uitgelachen.
Boer zijn in oorlogstijd…
Als ik voor de oorlog van nationaliteit veranderd was, hadden ze me in de Tweede Wereldoorlog opgeroepen voor de Duitse militaire dienst. Dat is dus niet gebeurd. Wel moest ik vier jaar lang bij andere boeren werken, omdat mijn vader nog leefde en er twee jongens van een Hollandse boer bij ons werkzaam waren op de boerderij. Verder was mijn broer, die melkcontroleur was, nog bij ons "op ‘n Hof".
lk vond het niet erg dat ik verplicht werd ergens anders te gaan werken, want ik wilde ook wel eens op een andere boerderij kijken. Zodoende ben ik in die tijd drie jaar in Nordhorn en één jaar in Brandlecht geweest als bedrijfsleider op boerderijen, waarvan de eigenaar in militaire dienst was.
SS’ers hebben me weleens gevraagd of ik vrijwillig soldaat wilde worden. Ze vertelden dat ik na de oorlog dan een boerderij in de Oekraïne zou kunnen krijgen. Toen ik zei dat mijn vader oorlogsinvalide was en ik zelf een boerderij had, gaven ze me gelijk dat ik niet in militaire dienst wilde. ln de oorlog heb ik overigens weinig last van de nazi’s gehad. Wel moesten we graan en andere Iandbouwproducten leveren, maar dat moesten alle boeren. Gok moesten we ons aanpassen en ”op tijd” onze mond houden.
In de oorlogsjaren werd ook door de Duitse boeren illegaal geslacht en gedorst. Toen heb ik het slachten geleerd. Het ging hier trouwens minder streng dan in Holland. Hier was tijdens het dorsen geen controleur aanwezig. Eén van onze Nederlandse noabers verstopte enkele dagen voordat hij officieel ging dorsen, een partij rogge in bed, die hij voordien al illegaal had gedorst. Daags voordat hij dus zou dorsen werd zijn boerderij doorzocht, waarbij men die verstopte rogge vond, die prompt in beslag werd genomen. Omdat daar nogal eens gesmokkeld werd, hield men die boerderij toch al in de gaten. Toen de noaber ons ’s avonds vertelde wat voorgevallen was, heb ik hem gezegd dat ik de volgende dag tijdens het dorsen wel bij hem zou komen om wat van de gedorste rogge op te halen. De volgende dag zijn we de grens overgegaan en hebben toen, ondanks de protesten van de toeziende ”crisiskeal”, enkele zakken rogge meegenomen. De controleur dreigde ons de politie op het dak te sturen, maar tegen de tijd dat die aan de Vrijdijk was, konden wij al lang met de rogge de grens over zijn. Later kon de buurman de rogge weer bij ons terug halen.
Verschillende boerenjongens uit Beuningen en Denekamp hebben we in de oorlogsjaren hier in de buurt aan werk geholpen om te voorkomen, dat ze verder in Duitsland te werk gesteld werden. Meestal wist mijn vader wel boeren, die een knecht nodig hadden, vooral omdat vele Duitse boeren zelf in militaire dienst moesten.
Heel wat jongens uit onze buurt zijn aan het front gesneuveld. Gewoonlijk kwam dan de burgemeester, pastoor of dominee de onheilstijding bij de mensen brengen. Een broer van mijn vrouw, die al “Abitur” gedaan had en van plan was om geestelijke te worden, gaf op een formulier aan, dat hij arts wilde worden, toen hij in militaire dienst moest. Hij dacht dan niet zo snel naar het front te worden gestuurd. In de laatste dagen van de oorlog is hij door de Russen gevangen genomen. Hij is nooit teruggekomen.
ln Nordhorn stond ik eens te kijken naar een door vliegtuigen in brand gegooide roggehoop, toen er opnieuw één aankwam en bommen gooide. Gelukkig waren het Iuchtdrukbommen, anders had ik het niet overleefd. Toen we later een paar koeien uit de wei haalden, dicht bij de spoorwegovergang, waar ook enkele kinderen speelden, kwam er plotseling een vliegtuig dat enkele bommen gooide op de spoorlijn links en rechts van de kinderen. Door de druk gingen de kinderen wel onderuit maar ze bleven gelukkig ongedeerd. Een huis in de buurt werd zwaar beschadigd, het dak was er af. Ook hebben we eens een vliegtuig afgevoerd, dat in het Syenven was neergestort.
Hulp aan vluchtelingen…
ln de oorlogsjaren hebben we heel wat Nederlanders over de grens geholpen, meest dwangarbeiders. Een van onze Nederlandse noabers ging eens met tachtig man de grens over. Zelf liep hij gewapend met een pistool voorop. Opeens stond er een douaneman voor hem, maar toen deze het pistool zag, is hij weggegaan. Al de mannen zijn ongedeerd de grens overgekomen.
Ook heb ik er ook wel eens zoveel weggebracht, soms wel eens tot in Denekamp. lk reed dan met de fiets vooruit. Meestal betrof het mensen, die verder in Duitsland tewerkgesteld waren en er vandoor waren gegaan. Hoeveel mensen hebben we in die tijd niet aan droge kleren en schoenen geholpen? Ondanks dat hier in de buurt ook nog een andere Nederlander woonde werden dergelijke vluchtelingen altijd naar ons gestuurd. Ze wisten dat Rikhof het wel aan durfde zulke mensen verder te helpen.
Tijdens de bevrijding, op Paasmaandag 1945, kwam bij ons een Duitse soldaat, die van Gronau was gekomen omdat daar de Engelsen kwamen. Daar mijn vader doodziek was en we wilden voorkomen dat de Engelsen zouden gaan schieten, hebben we hem weggestuurd. Geen van de noabers wilde of durfde hem te helpen en zo kwam de soldaat een paar uur later weer bij ons en vroeg mij hem te helpen naar huis te komen. We hebben hem drie dagen gehad en hij is uiteindelijk in burgerkleding met een hollandse pet op via Enschede naar Gronau gekomen. Als de Engelsen ons betrapt hadden, was het niet best geweest.
Rare dingen tijdens bevrijding…
Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen, vonden de boeren hier in de omgeving dat niet zo fijn. Na de oorlog was het de Nederlandse ondergrondse, die hier het ergst te keer ging. Deze mannen liepen hier rond met machinegeweren en karabijn op de nek en schoten ook geregeld. In die tijd stond hier een wagen met prikkeldraad, achtergelaten door Duitse soldaten. Die werd ook door de ondergrondse opgemerkt en de hele boel werd prompt in beslag genomen. Meteen kwamen ze ook op ons huis af, waar ze alles doorzocht hebben en waarbij verschillende dingen zijn meegenomen, die uit het Duitse leger afkomstig waren. lk ben toen naar de pastoor in Denekamp gegaan en heb hem verteld, wat hier zoal gebeurd was. De zondag daarop heeft de pastoor in zijn preek over deze dingen gesproken. Ook ben ik op het gemeentehuis in Denekamp geweest en heb daar verteld dat de ondergrondse nog erger was dan de nazi’s en dat we minder last hadden gehad van de SS’ers dan van deze lieden.
Op het gemeentehuis zeiden ze dat we blij mochten zijn dat de SS’ers weg waren en dat de ondergrondse er was. Zo zaten we vaak tussen twee vuren. Achteraf bekeken kan ik trouwens niet zeggen dat de ondergrondse hier veel meer dan legerspullen heeft meegenomen. Ze hebben vrijwel geen fietsen, motoren of iets anders van particulieren weggehaald. Zodra de boeren zeiden dat dingen hun eigendom waren, bleven ze er af.
Wel hebben ze burgemeester Hagelskamp, die in de oorlog partijlid was, eens flink bang gemaakt, maar daar is het ook bij gebleven. Die man had overigens in de oorlog niets uitgehaald. Ondanks dat er in die tijd kort na de bevrijding dingen gebeurden, die niet door de beugel konden, had ik er wel begrip voor. Als je jarenlang ondergedoken bent geweest en je je altijd hebt moeten verstoppen en dan plotseling weer helemaal vrij komt, kunnen er wel eens rare dingen gebeuren.
Lijkwagen uit Nordhorn…
Toen veertien dagen na de komst van de Engelsen in april 1945 mijn vader is overleden, zoals ik hiervoor al verteld heb, heb ik de doodskist uit Nederland laten komen. Die kist is door een Nederlandse noaber via de groene grens met paard en wagen hier naar toe gebracht. ln de eerste weken na de bevrijding kon je de groene grens nog gemakkelijk over. Omdat ik toen eigenlijk niet zo goed met onze noabers kon opschieten, heb ik een lijkwagen in Nordhorn besteld. Vroeger verzorgden de noabers hier de begrafenissen onderling. lk was de eerste in de buurt, die het op een andere manier deed. Ik heb e.e.a. dus in Nordhorn geregeld, terwijl de begrafenis zelf in Bentheim plaatsvond.
Tijdelijk in Noord Deurningen…
Enige tijd na de oorlog, ongeveer mei-juni 1945, kwam er aan deze kant van de grens een zône (red. 500 m1 ), die geheel ontruimd moest worden. We zijn toen in Noord Deurningen in een schuur van Frans Vonk getrokken. Het vee hebben we meegenomen. De grond hebben we gebruikt van een Duitser, die deze op Nederlands gebied had liggen.
In die periode werd aan de huizen en boerderijen in de ontruimde zône niets gedaan, zodat alles verwilderde. Aanvankelijk mochten we er niet komen. Later kregen we een speciale pas en mochten we er zo nu en dan naar toe, maar alleen via de officiële grensovergang. Aangezien ik hier aan de grens was opgegroeid, wist ik de weg binnendoor natuurlijk heel goed en maakte ik daarvan gebruik.
Toen ik tijdelijk in Noord Deurningen woonde, ben ik ook eens illegaal de grens overgegaan naar Nordhorn. Bij mijn terugkeer, toen ik nabij de Rammelbeek de groene grens wilde over gaan, werd ik betrapt door Engelse militairen. Ze brachten me naar de officiële grensovergang en leverden me over aan de Nederlandse grensbewakers, die me direct vrij gelaten hebben. Tegelijk met mij werden ook twee Duitse meisjes gepakt omdat ze de grens wilden passeren, maar deze werden naar Lingen gebracht en hebben voor dat feit ongeveer een jaar ”gezeten”.
Nadat we ruim een jaar in de schuur van Vonk hadden gezeten, mochten we in de zomer van 1946 weer terug naar onze eigen boerderij. Voordat we daar naar toe gingen, heb ik in Holland nog van alles gekocht, aangezien toen in Duitsland veel minder te koop was. Bij dit afscheid heb ik voor de noabers daar een afscheidsfeestje gegeven. lk heb een tiental flessen sterke drank uit Gildehaus gehaald van een ”brander” die zuivere "Schnaps" maakte.
Daags voordat we weggingen, toen we nog met mest aan het uitrijden waren, kwamen enkele kommiezen langs, die we op een paar borrels tracteerden. Over het algemeen konden we goed met die lui opschieten en probeerden we ze te vriend te houden. Bij terugkeer van de dienst merkte hun chef dat ze jenever hadden gedronken. Na enig aandringen hebben ze verteld dat ze die bij ons hadden gekregen.
Een tijdje daarna kregen we huiszoeking, waarbij ook de jenever gevonden werd. De kommiezen dachten dat ik die zelf had gebrand, maar ik vertelde dat ik die had gekregen van een Amsterdammer, die ik over de grens had geholpen. Omdat we terug zouden gaan naar Duitsland hadden we ook nog twee bussen koffie, waarover ik enkele oude jassen had gehangen. Die hebben ze toen niet ontdekt. Na de huiszoeking moest ik met de kommiezen mee naar het bureau aan de grensovergang Rammelbeek. Onderweg heb ik nog wel aangeboden de flessen sterke drank te dragen, maar dat aanbod werd afgewezen. Ze wisten natuurlijk ook wel dat ik dan de flessen ”per ongeluk" zou hebben laten vallen. Diezelfde avond heb ik nog een vat bier bij Kuipers gehaald. lk vond het voor de buren jammer dat het allemaal zo gelopen was, want ik wilde die mensen een feestje aanbieden, omdat ze ons in ”Vonkensschuur” zo goed hadden opgevangen en voortgeholpen.
Auto grens over…
In 1947 of 1948 heb ik eens een gebruikte auto gekocht met de bedoeling die de grens over te smokkelen. Hoewel ik toen nog geen rijbewijs had haalde ik de auto zelf op. Halfweg Gildehaus ging de aandrijving kapot en heb ik de auto bij een boer op het erf gereden. De volgende dag kwam er een monteur, die de auto gerepareerd heeft. Het was de bedoeling die dag de auto de grens over te brengen. Daarvoor moesten we bij ons door de weide en vervolgens konden we naar onze Hollandse buurman.
Toen ik die avond met de auto bij de weide kwam en het hek opende sprong de zoon van deze buurman, die automonteur was en bij mijn zwager werkte, de auto in en reed er mee weg. Omdat er nog een paar lampjes brandden, wat op afstand was te zien, riep ik "Halt, Halt”. Ondanks dat ging de jongen verder en wilde de grens over, totdat hij zich vastreed. Een oudere broer van hem is er samen met mij naar toe gegaan om daar te wachten op de anderen, die ons zouden helpen de auto de grens over te duwen. Na enige tijd hebben we een jongen naar de Vrijdijk gestuurd om te kijken waar de mannen bleven. Even later kwam de jongen terug en vertelde dat de helpers er aankwamen. We stonden nog even met de rug tegen de auto, toen plotseling een ”Zollbeamte” voor ons stond met het geweer in aanslag en ons toeriep, dat we met de handen omhoog moesten. De jongen wilde er vandoor, maar ik kon hem nog net vastpakken. Nadat een tweede kommies gearriveerd was, doorzochten ze de auto en de naaste omgeving. Het bleek dat ze op zoek waren naar koffie. Ze dachten namelijk dat we koffie over de grens gebracht hadden. Dat we van plan waren de auto over de grens te smokkelen, hadden ze niet door. We kenden de beide kommiezen wel. lk vertelde dat ik onderweg was naar een boer in de buurt, die telefoon had. In die tijd hadden nog maar weinigen telefoon. Als er gebeId moest worden gingen we altijd naar die boer. Ik zette uiteen dat ik iemand wilde opbellen in verband met de schuur, die we aan het bouwen waren. Onderweg had ik iemand in mijn weide met een auto zien rondrijden, die ik had geroepen. Verder vertelde ik dat de auto op een gegeven moment vastzat en dat er twee mannen uitgestapt waren, die hard waren weggelopen.
Toen de kommiezen me vroegen welke kant ze waren opgegaan, wees ik ze richting straatweg. "Oh", zeiden ze toen, ”dan zijn het vast Polen geweest”. Daarna vroegen ze nog waarom de Hollandse buren er ook bij waren geweest. ”Nou, die hebben mijn geschreeuw gehoord en dachten dat er een ongeluk gebeurd was. We wilden er net over praten, toen jullie er aan kwamen”. Daarna namen de kommiezen de auto in beslag. Maar toen ze er mee weg wilden rijden, sloeg de motor niet aan. Omdat ook zij wel wisten, dat de jongen, die bij ons was, automonteur was, vroegen ze hem naar de auto te kijken. Aanvankelijk beweerde de jongen, dat hij zo’n soort auto nog nooit onder handen had gehad en dat hij er dus weinig vanaf wist. Later maakte hij de auto toch wel aan het lopen. Toen de kommiezen er mee weg reden raakten ze bij onze boerderij een paaltje, zodat we nog moesten helpen de wagen iets terug te duwen. Na hun vertrek zijn wij ook naar huis gegaan.
Met een buurman had ik afgesproken de volgende morgen een vracht stenen en hout te halen. Toen buurman en ik terugkeerden met onze vracht zat de chef van het ”Zollamt” bij ons thuis. Hij kende me goed en wist dat ik af en toe smokkelde. Hij vertelde dat één van zijn ”Zollbeamten” was betrapt met een zak aardappelen. De man had hem verteld dat hij de aardappelen had weggenomen van het land van een Hollandse noaber. Het was van een stuk land dat de bewuste buurman aan de Duitse kant van de grens had liggen. De chef van het ”Zollamt” was van mening dat de aardappelen waren bedoeld voor omkoping. Hij had namelijk het vermoeden dat wij kommiezen omkochten.
Dat gebeurde soms ook wel, maar de aangehouden man was niet de persoon, die wij wel eens omkochten. In werkelijkheid was echter het volgende gebeurd.
Enkele dagen daarvoor had de bewuste kommies aan onze Hollandse buurman gevraagd of hij een zak aardappelen van hem kon kopen. De buurman, die op zijn akker op Duits gebied een kuil met aardappels had, beloofde hem ze klaar te zetten. 's Avonds kon de kommies deze dan komen ophalen. Bij het ophalen zagen collega’s van hem dat en die hebben het aan de chef gerapporteerd.
Drachtige koe…
Een paar maanden na het vorige voorval moesten enkele Duitse douanes op een avond ergens bij ons in de buurt zijn. Eén van hen was een jongen, die stage moest lopen. Bij het teruggaan stelde deze jongen voor langs onze boerderij te gaan. De knaap liep in die tijd achter mijn zuster aan. Ik wilde toen net een beste, hoogdrachtige koe naar mijn Hollandse noaber ”brengen”. Links en rechts lag iemand, die me zou waarschuwen, als er onraad was. Toen ik met de koe zo’n dertig meter van de grens af was, kreeg ik het gevoel, dat er iets niet in orde was. Ik maakte de fout niet met de koe naar huis terug te gaan. Hadden de kommiezen me aangehouden dan had ik hun verteld dat de koe ziek was en dat ik er daarom een eindje mee rondliep. Toen de douanebeambten in de buurt van mijn ”wachters” kwamen, hebben deze zich in de heide verborgen in plaats van mij te waarschuwen. Op het moment dat de kommiezen me aanhielden bevond ik mij op een particuliere weg, die naar mijn buurman Grüner leidde. Ik vertelde dat ik met de koe op weg was naar de stier van mijn buurman om deze te laten dekken. Bij Grüner aangekomen vroeg ik de jonge douaneman de koe even vast te houden, zodat ik de boer kon vertellen wat er gaande was. De jongeman deed dat en bleef netjes wachten, zodat ik gelegenheid kreeg de buurman van mijn problemen op de hoogte te stellen. Ik vroeg hem de stier naar buiten te halen maar dat hij er voor moest zorgen dat het dier de drachtige koe niet zou bespringen. Verder moest hij maar wat op me mopperen en schelden. Zo gebeurde het ook. Nadat de boer de stier had los gelaten sprong de koe meteen weg en werd de stier teruggehaald. Buurman begon op me te foeteren en ik sputterde wat tegen. Daarna ben ik, vergezeld van de kommies, met de koe naar huis gegaan en heb ik haar weer op stal gezet.
Ik lag nog maar net op bed of er werd aan de deur gerammeld. Een kommies stond voor de deur om te controleren of de koe wel op haar plaats stond. De volgende dag heb ik de koe in de weide gelaten en heb ik tegen de buurman gezegd dat hij haar maar moest ophalen, wat ook gebeurd is.
In gevang van Neuenhaus…
Het zat de kommiezen kennelijk niet goed. Want een poos later moest ik me melden bij het douanekantoor omdat ik ze niet voldoende had kunnen overtuigen, dat ik niet van plan was geweest te smokkelen. lk moest verschijnen voor het Engelse militaire gerecht in Nordhorn. Zelfs de chef van de douane was er van overtuigd, dat ik wel vrijgesproken zou worden. Toen de Engelse rechter me vroeg de eed af te leggen, na mijn verklaring dat het niet de bedoeling was geweest de koe de grens over te brengen, weigerde ik dat. Ik heb toen tegen hem gezegd, dat ik nog nooit een eed had afgelegd en dat ik dat nu ook niet zou doen. Ik kreeg drie weken gevangenisstraf.
Na de rechtszitting ben ik naar een zekere Frans in Noord Deurningen gegaan, bij wie in de oorlog een Engelse piloot was ondergedoken. Deze Frans had nog een bedankbriefje van die vlieger. Met deze brief en een valse verklaring, die inhield dat ik in die tijd die vlieger bij Frans in Noord Deurningen had gebracht, ben ik naar de Engelse rechtbank gestapt met als resultaat dat mijn straf werd teruggebracht tot acht dagen, die ik heb doorgebracht in Neuenhaus, waar we als gevangenen turf moesten steken in Wietmarschen.
Dat heb ik eigenlijk maar een dag gedaan. De man, die ons bewaakte in het kamp bij het veen, vroeg me namelijk of ik hem aan aardappelen kon helpen. Toen heb ik één van mijn buren gebeld, die me met een auto heeft gehaald en met twee zakken aardappelen zijn we terug gereden naar Wietmarschen. Ik heb de aardappelen daar neergezet bij een boer van wie ik eens een auto had gekocht. Daarna ging ik elke dag naar die boer om dertig pond van die voorraad te halen en naar mijn vriend, de wachtman, te brengen. Ik bleef dan de hele dag weg. In het gevangenkamp vertelde ik, dat ik de hele dag nodig had om die dertig pond aardappelen bij elkaar te krijgen en dat ik verschillende boeren langs ging en bij de één drie en bij de ander vijf aardappelen kreeg om maar aan die dertig pond te komen. Zodoende kwam ik niet meer aan turf steken toe.
Tijdens mijn straf kwam ik ook eens in mijn beste pak op het schuttersfeest in Wietmarschen. Toen ik daar in een café zat met een glas bier voor me kwam een politieman op me af. Ondanks dat ik hem goed kende moest ik met hem mee. lk dacht bij me zelf: hoe kunnen ze me nu arresteren, terwijl ik al gevangene ben of zou me ook iemand verraden hebben? lk zei tegen de agent: ”Er klopt iets niet, ik denk dat je mijn broer moet hebben, maar die zit al gevangen in Neuenhaus”. De agent zei: "Rikhof, klets nou niet, we kennen jou immers wel, ga maar gauw mee, want je kunt vanavond nog vrij komen en als je niet snel meegaat, kun je morgen pas naar huis”. lk vroeg de agent hoe ik nou in mijn beste pak in het kamp kon aankomen. De politieman wist daar wel raad op. Hij zou vertellen dat we eerst naar huis waren gegaan en dat ik me daar had omgekleed. lk ben met de agent meegegaan naar Neuenhaus, waar ik mijn ontslagpapieren kreeg en ik ben daarna naar Wietmarschen gegaan om mijn spullen te halen.
In de jaren kort na de oorlog ”leverde” ik ook waren aan een Denekampse handelaar. Op een keer had ik van die handelaar tachtig pond koffie tegoed. Die koffie zou hij op een bepaald adres afleveren, maar er kwam niets van. lk ben wel vijf keer bij die man geweest, voordat hij over de brug kwam. lk vertelde hem dat het mij ook wat gekost had de spullen aan te schaffen en de weg ”vrij te kopen”. Verder zei ik hem dat hij me bij levering van de waren het beste met koffie kon betalen, omdat ik anders de weg vaker moest ”vrij kopen”. Tenslotte zag hij in dat ik hem niets meer zou leveren, als hij niet snel betaalde en toen heeft hij prompt alles voldaan.
ln de tijd dat we gebruikte auto’s vanuit Duitsland over de grens brachten, werden die in het begin met mankracht voorzichtig over de grens geduwd. Later spanden we een paard voor zo’n auto met het risico dat we, als ze ons betrapten behalve de auto ook het paard kwijt raakten. Op het laatst reden we gewoon met de auto de grens over.
Als hier een auto kwam, ging die niet altijd meteen over de grens. Een heeft wel eens drie weken lang bij ons in de schuur gestaan. Kinderen van douanes, die we hier als dienstmeid hadden, hebben ons weleens geholpen de auto’s naar de Nederlandse kant van de grens te duwen. Ook heb ik zulke auto’s zelf weleens afgeleverd in Hengelo ofschoon ik toen nog helemaal geen rijbewijs had.
Getrouwd…
Op 14 juni 1949 zijn we getrouwd en voor het bruiloftsfeest, dat bij ons in de "schöp" werd gehouden, hadden we ook onze Hollandse noabers uitgenodigd. Deze kregen echter geen toestemming over de grens te gaan. Van de Duitse grensbewakers mochten ze er wel over, maar van de Nederlandse niet. Familieleden, die in Holland woonden, zoals twee zusters en een tante, kregen wel vergunning de bruiloft bij te wonen. De noabers hebben die dag met een man of tien aan de grens gelegen. We hebben er veel jenever naar toe laten brengen. Ze hebben er zeker net zoveel plezier gehad, als wanneer ze op de bruiloft waren geweest.
Enkele jaren nadat we getrouwd waren, ben ik eens met mijn vrouw naar de markt in Oldenzaal geweest. Daar heeft zij toen nieuwe schoenen gekocht voor zichzelf en voor ons kind. Op de terugweg gingen we naar mijn zuster in Denekamp en daar trok mijn vrouw de nieuwe schoenen aan, de kinderschoentjes wilde ze echter verbergen achter haar corset. lk heb haar dat afgeraden en gezegd, dat ze deze schoentjes beter bij mijn zuster kon laten. Als mijn zus dan eens bij ons op bezoek kwam, kon ze een van haar kinderen die schoentjes aandoen en voor de terugweg een paar pantoffeltjes meenemen. Zo is het toen ook gebeurd.
Even later bij de grensovergang hoorden we op een afstand de kommiezen al: ”Die vrouw heeft nieuwe schoenen aan”. Toen de kommiezen haar ondervroegen over die schoenen, zei mijn vrouw dat ze die 's morgens ook al gedragen had en dat ze die in Duitsland gekocht had.
Dit verhaal is, met toestemming van de Stichting Heemkunde Denekamp, overgenomen uit ‘Kuieren langs de grens’, uitgegeven in 1992.