Heemkunde Lattrop Breklenkamp

Harm Gülink in Breklenkamp

Harm Gülink vertelt over een leven tussen grensstenen in Breklenkamp

Dit artikel is met toestemming van de Heemkunde Denekamp overgenomen uit ’t Onderschoer 2001 nr. 2.

Sjouke Wynia

Hij is van 20 december 1913, Harm Gülink. Geboren en getogen in Breklenkamp. Zijn ”ganze” leven heeft hij daar gewoond en gewerkt op het schilderachtige boerderijtje aan de Kommiezendijk. Ganze leven, schrijf ik met opzet, omdat het woord een prachtig, oud-Hollands Germanisme is en geheel past bij de Duitse afkomst van de verteller. Zijn ouders kwamen uit Hardingen, even over de grens bij Lage en Ratzel. Zo staat het in de stukken van het Standesamt. De laatste jaren woont Gülink in het Zorgcentrum (van Gerardus Majella) te Denekamp. Ik zie hem wel eens op de markt als Johan Molendijk met hem rondrijdt. Zo kwam de gedachte bij me op eens met hem te praten. Een man, die kan vertellen over een tijd, die onvoorstelbaar verschilt van de hedendaagse samenleving. Mensen in verzorgingshuizen dragen in stilte geschiedenis met zich mee. Tussen de muren van de kamertjes schuilen in de hoofden van de bewoners ”archieven”, waarin we als heemkundigen af en toe op bescheiden wijze zouden kunnen ”bladeren”.
Harm Gülink had geen bezwaar samen met hem enkele uurtjes te ”bladeren in zijn archief’. Evert Lohuis en Johan Molendijk, geworteld in dezelfde Breklenkamper grond als Harm, vergemakkelijken het gesprek, want voor de oude baas gold ik toch als ”nen vromd’n man”, een barrière, een grens, waarover je zonder vertrouwde hulp niet gemakkelijk heen komt. De mensen zijn als de grensstenen daar; je komt er niet zomaar langs. De ”vreemdeling” moet zijn grens kennen.

Grensstenen dragen een steentje bij aan de geschiedenis

Enkele dagen voor het gesprek had ik mij dat weer eens goed gerealiseerd. Ik wandelde langs de rijksgrens over het kommiezenpad tussen Nederland en Duitsland, waar Breklenkamp als een "puntmuts" in het landschap priemt. Je ziet het zo mooi op de landkaart. Eeuwenoude grensstenen van Bentheimer zandsteen markeren de scheiding tussen beide landen. In steen gehouwen jaartallen als geschiedenisboekje.
Grenssteen No. 56-1824. Niet zover van Gülink’s boerderijtje. Enkele honderden meters verder westwaarts No. 57. Van de oostgrens lopen we naar het westen. Opeens wordt het oog getrokken door steen No. 70. Weggezakt in de luwte van een weerbarstige, oude elk. Pure schoonheid. Stille getuigen. Als ze zouden kunnen praten, zou er veel te vertellen zijn. Smokkelverhalen, strooptochten. Verhalen over mensen, die zwoegend voor een karig bestaan, het oeroude land hebben ontgonnen. Ieder mens, elke steen, een verhaal. Zo gaat dat verder tot de meest westelijke en grootste steen in de punt van de ”muts” Nr. 71. Die staat ergens in ’t Spiek. Allemaal bekende plekjes in het ”archief’ van Harm Gülink. In dit afgepaalde stukje Nederland heeft hij geleefd, gewerkt. Een leven, verweven met en gevormd door het land. Nog niet zo lang geleden een sterk geïsoleerde boerengemeenschap, half katholiek, half protestants. Een heel bijzondere, harmonieuze, gesloten samenleving te midden van een mooi landschap. Uniek!

Nog een steen.

Boven de ”niendeur” van het boerderijtje vertelt een gevelsteen de bouw van het boerderijtje, 1911. Harm vertelt zijn verhaal in dialect, maar wij geven het gesprek ten gerieve van onze lezers, die ’t Twents niet zo goed beheersen, weer in het Nederlands.
Wij waren huurman van Molendijk, in Breklenkamp bekend als ”’n Brook ’n”  Onze ouders zijn daar komen wonen. Ik en mijn broers en zusters zijn er geboren. Geziena van I912, Harm I913, Johanna I917, Hendrik Herman I925. Mijn vader Geert Gülink kwam uit Hardingen, waar hij op 20 februari I881 is geboren. Hij trouwde Aleida Wiegerink (*I889) uit Ratzel. Dat huurman zijn betekende, dat je een dag per week moest werken bij de huurbaas. Olde Geerts, het oude boerderijtje, ook een huurmansboerderijtje van Molendijk, dat er nog staat aan de Brookmanweg, werkte vaak met ons samen. In de tijd van het roggemaaien, vele dagen. Olde Geerts maaide, wij ”haalden in”, d.w.z. met paard en wagen de oogst naar de boerderij vervoeren. Zo verleende de huurder (ne wönner) hand- en spandiensten voor de boer. Het doet mij denken aan de tijd van horigen en lijfeigenen.

Ontginners, pioniers

Daarnaast hebben mijn ouders en wijzelf alle woeste grond rondom het boerderijtje "terecht gemaakt”. Weer zo’n mooie Twentse uitdrukking voor ontginnen, in cultuur brengen. Op ’t laatst besloeg onze grond zo’n tien bunder, maar de grond werd niet ons eigendom. Zo veranderde het heidelandschap in een cultuurlandschap, waar de pioniers een bestaan opbouwden. Een hard leven, lange dagen, veel ontberingen en stille armoede, al zegt Harm dat laatste niet met zoveel woorden. Zijn houding vertolkt berusting. Zo was het leven in die tijd.
Harm zakt af en toe even weg in diep gepeins. Wij ”horen” hem denken. In I925, het was tweede Pinksterdag, brak er een grote heidebrand uit. Vanuit Duitsland "in de dan’n ” an de ‘aandere kaant’ van de grens kwam het veur op oons an! Angstige dreiging! Met de schop hebben we het vuur gedoofd. Hij zucht er nog van, terwijl hij alles weer ziet gebeuren. Later hebben we er dennen in gepoot voor de Vorst van Bentheim. Dat zijn de tegenwoordige ”Vönste dan’n” langs de Kommiezendijk. Wij verdienden een paar mark per dag. En dat was een erg lange dag!

Getrouwd

Het huurman zijn hield eveneens in, dat ook de vrouwen werkzaamheden moesten verrichten voor de boer. Harm’s zusters Sina en Hanna gingen een dag de grote was doen bij de boer. Alles werd met de hand gewassen. Daarna werd de was op de bleek gelegd en met de ”geetkloomp” nat gehouden. Het bleekmiddel ‘Reckitts’ was daarbij algemeen gebruikelijk.
In 1953 trouwde Harm met Geerte Albers uit Hardingen. Uit hun huwelijk werd dochter Leida geboren. ’s Nachts moest dokter Dierick sr. geroepen worden. Er was één telefoon in heel Breklenkamp, bij Rika, café Hulsmeijers. Zuster Meen, de wijkzuster voor Lattrop en Breklenkamp, verleende assistentie. Het kwam ook voor, dat men te rade ging bij de dokter in Neuenhaus. Wij praten dan over een tijd, dat bijna niemand verzekerd was voor ziektekosten. Men wachtte daarom meestal tot het laatste moment om de dokter te roepen en als deze werd benaderd, dan wist hij wel hoe laat ’t was!
Voor de ruilverkaveling waren de wegen onverhard. In herfst en winter bijna onbegaanbaar. Het gebeurde meer dan eens, dat de auto van de dokter met hulp van boer en paard ter bestemde plaatse moest worden getrokken. Pratend over de telefoonverbinding vullen Evert en Johan aan, dat ze vanuit de school van meester Meinders en later bij meester Visser, telefoonles kregen bij café Rika. Dat werd betaald uit de Markekas. Telefoonles, de aanloop tot de moderne telecommunicatie.

Schooltijd en kerk

Het gesprek springt van de hak op de tak. De schooltijd. Harm heeft school gegaan bij meester Meinders. Een hardhandige meester. Hij had altijd een knuppel aan de kast hangen. En niet zomaar als afschrikwekkend middel. Hij gebruikte de knuppel vaak voor gevoelige lijfstraffen. Gin ’n oardigen man!
De protestante kinderen van mijn tijd kregen catechisatieonderricht van dominee Ten Have uit Ootmarsum. Dinsdagmiddag in ”Brooken’s keet”, een gebouwtje bij de boerderij van Molendijk. De dominee kwam daarvoor per ?ets van Ootmarsum. Zondags gingen wij lopend naar de kerk in Ootmarsum. Rechtan, rechtoet deur ’t Spiek (kerkepad), weer of geen weer, elk’n zundag om half acht van huis. ’s Winters in het donker. ’s Middags om twee uur waren we weer thuis, na ergens in Ootmarsum bie kundig volk koffie te hebben gedronken.
Overledenen werden ook in Ootmarsum begraven. Mijn moeder is op 1 maart 1934 gestorven. Van huis naar Ootmarsum liepen we de hele lange weg achter de boerenwagen, waarop de kist werd vervoerd. Het "kistleggen" gebeurde door de noabers, een gebruik, dat in Breklenkamp nog steeds in ere wordt gehouden, d.w.z. dat noabers en familie bijeenkomen in het sterfhuis waar de overledene is opgebaard. De dominee of ouderling spreekt een gebed en leest uit de bijbel. Wij gingen ook wel naar de kerk te Lage, dichterbij en de taal vormde geen probleem. Breklenkampers zijn tweetalig: Twents dialect en plat Duits. In vroeger tijden "stonden ” er ook Nederlandse dominees in Lage. Het kerkje van Lage behoorde onder Twickel. De barones van Twickel had (tot 1975 red.) benoemingsrecht van een dominee.

Altied weark’n en klei’n

”Klei’n”, een mooie Twentse uitdrukking voor ploeteren. Harde arbeid voor een karig bestaan. Slechte wegen, modder. De Lemsmatenweg, onverhard totdat de boortoren kwam in 1951. Hoe vaak zaten we vast met een voer tuffel. Weggezakt in de modder. In de herfst en winter was het landschap in duisternis gehuld. Er was geen verlichting. Mijn vader was op een avond verdwaald. Een dikke mist omsloot het veld met een dikke wattendeken. Zelfs in je eigen omgeving raakte je de weg kwijt. Toen het erg laat werd, zijn we hem gaan zoeken. Al maar roepende, totdat wij opeens zijn stem hoorden: Help, help .... .
Wij hadden ‘n klein spulke. Drie koeien en een paard, dat wij samen deelden met Harm en Geertke Olde Geerts. Verder enkele varkens. Die werden ‘anvoord’ veur de hoesslachting en verkoop aan de slager. De heide werd afgeplagd voor mestvorming. De plaggen vormden een mothoop, een composthoop zeggen wij nu.
Smokkelen gebeurde ook. Als neveninkomsten. Tabak en koffie. Wij gingen turfsteken in het Duitse veengebied ”Alte Pikkerie”, dat is Alte Picardie. Onder de turf verstopten wij de smokkelwaar. Lange dagen. Altijd weer ’s morgens om 6 uur van huis, ’s avonds terug in het donker. Ontginnen van het veen. Ik kijk naar zijn handen en denk: ”Wat hebben ze gewerkt!”
Toen ik de eerste auto zag, kroop ik van schrik achter een boom. Een radiotoestel gaf geluid op batterijen. Elektriciteit hebben we pas na 1945 gekregen. Wij woonden in een superonrendabel gebied. Dat gold ook voor waterleiding. Maar we hadden een goede waterput. In korte zinnen wordt een onvoorstelbaar leven geschetst. Verlichting geschiedde dus met petroleumlampen. Brandstof, ik zie het al, turf en hout.
Turf zelf steken in Georgsdorf, 25 km van huis, drie uur rijden met paard en wagen enkele reis. Termen als ”row-vekaansie” en ”tuffel-vekaansie” vallen, begrippen, die de huidige schooljeugd niet meer kent. Het is duidelijk. Vakantie in de tijd van de roggeoogst en het aardappel steken. De kinderen werden daarbij ingeschakeld voor het ”tuffelgaddern”’.

Bakkers en kommiezen

Bakkers en kommiezen waren er vóór en ook na 1945 meer dan tegenwoordig. De grens werd bewaakt door kommiezen. Wij kenden ze allemaal en wisten er goed mee om te gaan. Als de kommiezen schuilden in de schuur, zat de smokkelaar in de keuken. Na 1945 was er een ”verboden strook” langs de grens. Wij woonden daar in. Je moest dan een legitimatiekaart hebben. Dat heeft wel een paar jaar geduurd. De grens werd bewaakt door grenswachters. Die schoten op de reeën. Ja, de ellende van de oorlog kenden wij vooral vanuit de Duitse grensstreek. Bijna iedereen had en heeft daar familie. Alle mannelijke Duitse boeren moesten militaire dienst verrichten. Velen zijn gesneuveld. Johan Molendijk kent hierover ervaringen met de familie van zijn vrouw Scholte Nielink in Halle. Na de oorlog moesten zij de boerderij verlaten. Het vee moest weg en het huisraad eveneens.
Menselijke belevenissen langs de grens van twee culturen. Maar de mensen van Breklenkamp ervaren dat anders. O ja, die bakkers: Vennegoor, Oortman en Tijscholte uit Lattrop. Bakkers van de zware roggebroden. Van tien en achttien pond. "Zoer en zeut broad”. Dagelijkse kost na het gebed: ”Geef ons heden ons dagelijks brood”. Uit Dorp Denekamp kwam vrijdags ”Kienhoes Krupp”, de dikke Kienhuis, met paard en wagen, kruidenierswaren verkopen. Hij kocht de eieren op of ruilde ze voor boodschappen. ”Kienhoes Bets”, de dunne Kienhuis, ventte eveneens in Breklenkamp. Verder had je Scherphof als kruidenier uit Ootmarsum, evenals Bank. Bakkers en kruideniers kwamen aan huis. Van boerderij naar boerderij. Datzelfde gold voor de venters met huishoudtextiel. Vanuit Denekamp kwamen de Joodse textielhandelaren tot in de verste uithoek van Breklenkamp. Vóór 1940, eerst te voet met ”’n pak textiel” op de rug, later per ?ets met pakjesdrager. De komst van handelaren werd als een welkome onderbreking ervaren van de dagelijkse sleur. Bij ”kof?e met ne beschuut” werden de nieuwtjes van het leven en de mensen uitgewisseld. O zo belangrijke menselijke contacten. In onze tijd verdrongen door telefoon, voice-mail, fax, e-mail en internet. Verschraling van de samenleving!
Harm staart naar zijn vinger, waar een lid aan ontbreekt. Ja, dat is eigen schuld. Ik heb eens een bommetje (een rotje) aangestoken en pang, weg stukje vinger. Nog mee in ’t ziekenhuis gelegen. Daarna nooit meer met vuurwerk gespeeld. Harm schudt zijn hoofd bij alle herinneringen.

Een leven lang in Breklenkamp. Teveel om te vertellen.