EEN 96-JARIGE UIT LATTROP VERTELT…
Dit artikel is met toestemming van de Heemkunde Denekamp overgenomen
uit ’t Onderschoer Jaargang 1987 nrs. 2 en 3.
In februari 1983 hadden enkele mensen van de Stichting Heemkunde een gesprek met de toen 96-jarige heer (Hannes) Pikkemaat1 uit Lattrop en zijn vrouw (Leis Pikkemaat-Groeneveld) en hun zoon (Jan). De heer Pikkemaat Sr. is enkele jaren geleden (red: 3 october 1983) overleden. Omdat Hannes Pikkemaat één van de oprichters is geweest van de coöperatieve zuivelfabriek (Volharding) in Denekamp gaat het gesprek allereerst hierover.
Coöperatieve zuivelfabriek in Denekamp…
Vroeger karnden de mensen zelf thuis op de boerderij, ze maakten boter van hun eigen melk en verkochten vervolgens deze boter. Veel ervan werd naar Denekamp gebracht en werd daar verkocht. Sommigen namen, als ze hun eigen boter weg brachten, ook die van anderen mee. Zo kwam bij ons altijd Sandscholte uit Breklenkamp met de boterkorf, nam onze boter ook mee en ging vervolgens lopend naar Denekamp om ze daar aan de man te brengen. Een broer van Sandscholte, Eekmans Bearnd of Botter-Bearnd, kwam altijd met zijn boterkorf bij de meester langs; die heeft het heel lang volgehouden, dat venten met de boterkorf.
Later kwam er in Nordhorn een melkfabriek en toen konden de boeren daar hun melk een tijd lang kwijt. In Nordhorn werd de melk goed betaald, 10 pfennig per liter, terwijl je er hier in die tijd maar drie à drie-en-een-halve cent voor kreeg. Maar het duurde niet lang, want de Duitse boeren wilden het niet langer. Ze vonden dat ze er schade van hadden. Ongeveer in die tijd zijn Brandsma en Meijerink begonnen met een melkfabriekje in de Kokensteeg in Denekamp. Daarvoor was er al een fabriekje van Westerhof aan het kanaal, bij het vonder. Er waren toen een tijd lang twee fabriekjes en zodoende konden de boeren kiezen aan wie ze hun melk leverden. De boeren hier (Lattrop H.A.) wilden liever niet naar Meijerink. Een tijdlang hebben we de melk ook nog naar Tubbergen gebracht.
In 1916 werden de boeren het onderling zodanig eens, dat er kon worden overgegaan tot het oprichten van een coöperatieve melkfabriek. Er werd een bestuur gevormd bestaande uit Heerink of Heerman, Derkman, Veldkamp, Aarnink, Beene, Austie en mij zelf. De voorzitter van het bestuur werd Heerink. We begonnen met overal vergaderingen te beleggen. We hebben wat afgelopen en gefietst in die dagen; vergaderingen in Beuningen, Noord Deurningen, in Lattrop, Breklenkamp, Tilligte en in Ootmarsum.
In die tijd was hier een pastoor Roes uit Deurne in Brabant om op zulke vergaderingen de boeren uit te leggen wat zo'n zuivelfabriek inhield. In Deurne had men al een coöperatieve zuivelfabriek van de grond gekregen, mede dankzij deze pastoor, want hij was landbouwkundig zeer goed onderlegd. Bovendien had hij verstand van verschillende soorten boerenbedrijven, kon hij alles goed en eenvoudig uitleggen en was hij een vlotte prater. Na zo'n avond met die pastoor voelden veel meer boeren voor de idee van een melkfabriek en op deze manier kregen we het goed aan het lopen. De ene avond zaten we hier, dan daar en we hadden altijd het ledenregister bij ons, want we moesten leden hebben.
Op een zekere dag hadden we er zoveel, dat we konden beginnen. We hadden een kapitaal van f.80.000,- nodig. Dat was een heel bedrag in die jaren, dat loog er niet om. We moesten als bestuur persoonlijk borg staan voor dat bedrag, anders kregen we geen geld van de bank. Omdat het bestuur uit zeven leden bestond betekende dit dat we per persoon voor meer dan f.10.000,- borg stonden. Gelukkig waren het allemaal grote boeren, die bestuursleden. We liepen echter toch wel een groot risico. Maar we moesten wel, want we moesten de melk kwijt. Later werd de aansprakelijkheid verdeeld over alle leden. Het geld werd geleend bij de Boerenleenbank, waar van we ook meteen maar lid werden. De grond voor de fabriek werd voor f.3000,- van dokter Hondelink gekocht. Witteveen werd benoemd tot eerste directeur. Hij werkte toen nog als directeur bij de melkfabriek in Rossum die al eerder was opgericht. Hij kwam naar Denekamp omdat er hier een grotere fabriek zou komen. Later is De Boer directeur geworden. Ik dacht trouwens dat er tussen Witteveen en De Boer nog een korte tijd een andere directeur is geweest; wie weet ik niet meer, maar ik dacht dat hij van Ootmarsum kwam. In de fabriek werd van de melk, kaas en boter gemaakt, anders niet. We kregen twee en een halve cent per liter, maar de ondermelk kregen we terug. Die werd als veevoer gebruikt. Roggemeel en ondermelk, dat was goed voer om de varkens mee vet te krijgen. In die tijd was de veeteelt lang niet zo belangrijk als nu. Er was meer landbouw, rogge en aardappels. Wij hadden toen een stuk of acht koeien.
Het uitbesteden van melkritten, dat was ook altijd wat. Als we vergadering hadden over dat uitbesteden dan werden we wel eens afgeluisterd. Wanneer we vergaderden bij hotel Veldman gebeurde het wel eens dat de melkboeren dat probeerden. Ze gingen dan via een ladder tot bij de luchtkleppen om zo te horen aan wie de melkritten gegund werden. Als de melkritten werden uitbesteed dan was daarover meestal niet iedereen tevreden. Het gebeurde dan vaak niet zo als elk het graag wilde.
De melkrijders zelf vergaderden ook altijd voor er een aanbesteding plaatshad. Je had in die tijd nog veel van die modderwegen, waar een melkrijder bij langdurig nat weer niet meer over kon. Een aan zo'n weg liggende boer moest de melk dan wat verder brengen, anders bleef ze staan. Zo'n boer was dan wel eens "hellig" en niet meer te genieten. Als bestuurslid moest je er dan op af om met de boer te praten en de zaak te sussen. Ook waren er boeren, die een melkrijder vlak voor hun boerderij langs wilden hebben, terwijl dat niet altijd kon. Gevolg: weer ruzie, waar wat aan gedaan moest worden.
Maar je had ook wel plezierige zaken, toen we bijv. 25 jaar waren getrouwd kregen we van de melkfabriek een mooie stoel. Met het samengaan later in Ormet-verband, was ik het eerst niet eens, het leek me niks en we draaiden goed met onze fabriek, dus waarom zouden we. Maar na veel praten, zag ik toch langzamerhand in, dat samengaan misschien toch wel beter was.
Bruiloftspak kopen…
Bij Meijerink in Denekamp kon je van alles kopen, van wannen en veevoer tot een bruiloftspak. Hij had een kleding- en een kruidenierszaak. Een ‘wan’ kostte in die tijd nog geen twee rijksdaalders en ze ging wel een halve mensenleeftijd mee. Een wan werd niet alleen gebruikt om het kaf van het koren te scheiden, maar ze werd ook gebruikt bij de slacht en als vrouwen meegingen om op het land te werken werden er ook wel eens de kleine kinderen in meegenomen. Dat gebeurde vooral bij de kleinere boeren. De groteren hadden wel een of meer meiden, zodat de vrouw thuis kon blijven.
Ik herinner me nog het oude Meinders-Sienke. Ze was altijd buiten op het land aan het werk en had dan vaak een kleine bij zich, die ze in de wan in een vóór zette.
Zo'n kind bleef natuurlijk niet altijd rustig zitten, maar kroop door de vóór alle kanten op, dat was altijd mooi om te zien. Wanneer een ‘wan’ kapot was, kwam er een wanlapper, want zelf konden we die niet repareren. Zo iemand repareerde niet alleen wannen, hij maakte ook mandjes, schillekörfkes, ze deden van alles. Er liepen in die tijd veel van die "schooikeals", we betaalden ze met geld en vaak werd dit later omgezet in drank en wanneer ze dan dronken waren, gingen ze op een stuk woeste grond liggen. Het stuk ligt er nog steeds, tegen het "Pikmaotsbrook".
Smokkelen…
In de oorlog van 1914/18 is er hier in deze streken nogal gesmokkeld. Op een zekere dag kwamen er eens twee mannen om te vragen of we varkens hadden. Die hadden we wel. Veertien dagen later op een avond kwamen de beide mannen terug, kochten twee varkens en namen ze meteen mee. Ze namen elk een varken van een paar honderd pond op de nek en gingen er mee op pad door een dikke laag bevroren sneeuw, want het was midden in de winter.
Ze brachten de varkens over de grens en zijn er wel goed mee overgekomen. De smokkelaars gingen langs de Dinkel, door de Ottershagen naar de Pruus. Ze bonden de varkens vaak een "strozeelt" om de bek met groene zeep er aan, om te verhinderen dat ze gingen schreeuwen. Ook geslachte varkens werden er gesmokkeld, deze werden in wastobbes gedaan en vervolgens liet men het zaakje in de Dinkel zakken, waarna ze over de grens dreven. Aan de overkant stond men klaar om de tobbes met inhoud weer uit het water te halen. Soms slachtte men de varkens ter plaatse, pekelden ze in om ze vervolgens over de grens te brengen.
Ook koeien werden gesmokkeld. Als het 's-avonds stil was en je goed luisterde, kon je hier wel eens horen dat er een kudde over de grens werd gedreven. Wanneer het zover was, werden er van te voren afspraken gemaakt. Dan werden de kommies-soldaten, zoals ze toen werden genoemd, op een bepaalde tijd door de vrouwen uitgenodigd om koffie te komen drinken. Zaten de commiezen achter de koffie, dan werden de koeien de grens overgedreven. Op deze manier hielpen de vrouwen in het smokkelbedrijf.
De kommies-soldaten waren bij de boeren ingekwartierd. En omdat ze er ook in de kost waren, verdienden ze niet veel. Zodoende hadden ze geregeld geldgebrek. Verschillende van hen werden daarom wel eens "bestökkn" (omgekocht). Ze kropen dan in het warme hooi weg, wanneer ze op hun post behoorden te zijn. De smokkelaars werden op de hoogte gehouden en konden dan hun slag slaan.
Het was ook wel eens anders. Bij "Rotboer"2 was er in die tijd één ingekwartierd, dat was een echte dienstklopper. Als die je snapte was je er gloeiend bij. Hier in de buurt woonde een oude man, bij wie ook commiezen waren ingekwartierd. Wanneer die 's avonds thuis kwamen en het "smeergeld" uit hun zakken haalden, werd de oude man zeer boos, omdat ze geld hadden aangenomen, ondanks het feit dat ze een eed hadden afgelegd. Bij slecht weer werd het meest gesmokkeld. Hoe slechter het weer, hoe beter de smokkelaars het vonden.
Bij ons waren twee commiezen ingekwartierd, de vergoeding ervoor kregen we van het rijk. In Tilligte is wel zoveel gesmokkeld in die dagen. Nog veel meer dan hier in Lattrop, men kon daar gemakkelijker de grens over, omdat daar meer bos en struikgewas was. Bij "Kniep"3 in Tilligte waren twee mannen die ontzettend veel smokkelden. Op één van die twee hebben de commiessoldaten eens geschoten, toen ze met zijn tweeën met een balie (teil) vol vlees bezig waren. Ze raakten een slagader en wanneer de man direct naar het ziekenhuis was gebracht, was het misschien nog goed afgelopen. Hij is daar echter doodgebloed. Wie van de kommies-soldaten geschoten heeft, hebben we nooit geweten. Maar het was zeker niet de bedoeling om de man dood te schieten.
Verhalen van vroeger…
In mijn jeugdjaren werden er nog wel spookverhalen verteld, zoals over 'Witte Wieven', maar daar geloofde men ook toen al niet meer in. Ik herinner me nog dat er hier in de buurt een doodlopend weggetje was, waar we 's avonds eigenlijk niet zo goed langs durfden, omdat het ‘grieze vul’ er zou lopen. Je hoorde vaak dat je voor het grijze veulen moest oppassen. Maar waarom je er bang voor moest zijn, dat wisten de mensen niet. Het betreffende weggetje lag dicht bij ons huis en het liep door wat woeste grond. Mijn neef "de Vreeboer" ging er 's-avonds wel eens kijken en vertelde dan, dat hij er nooit iets bijzonders gezien had.
In de oorlog van 1914-1918 heb ik eens een dag in Almelo in de gevangenis gezeten. Dat kwam zó. In die jaren moest men bij bijna alles wat men vervoerde een vervoersbewijs hebben, dat je kon krijgen bij de dienstgeleider. Zo vervoerde ik eens oude, gebruikte lege kolenzakken zonder zo'n bewijs. Onderweg werd ik aangehouden door een marechaussee uit Ootmarsum, die proces-verbaal opmaakte. Later heb ik daarvoor een dag gevangenisstraf gekregen. We zaten met zo'n man of vier in een hok. Het brood in de gevangenis was niet te eten, zo zout. De anderen, die bij me in de cel zaten, lustten het wel en aten mijn portie er bij op. Misschien hadden die er wat langer gezeten, zodat ze aan het zoute brood gewend waren.
Toen ik uit de gevangenis kwam, ben ik regelrecht naar Meijerink gegaan en heb me daar "zat" gegeten. Ik herinner me nog dat, toen ik de gevangenis uitkwam, de Veldsnieder4 er in moest. Die had ook het een of ander uitgehaald. Mijn broer Gerard die later zaakvoerder in Ootmarsum zou worden, heeft eens twee dagen gezeten omdat hij een fietsband uit het Dorp had meegebracht zonder vervoersbewijs. Later moest hij eens een paar ganzen naar de oude Hertog in Denekamp brengen. Ik zei hem nog, dat hij een vervoersbewijs moest halen, maar hij vond dat het wel zonder kon. Hij smeet ze in de wagen en is er ook wel mee overgekomen, maar ze ‘snapten’ hem wel en hij moest er een dag voor "zitten".
Mijn vrouw had in die tijd eens een lap stof en ging daarmee naar de naaister5, die in de buurt van het kerkhof woonde. Onderweg werd haar de stof afgenomen, omdat ze er geen vervoersbewijs bij had. Later kreeg ze de lap stof wel terug. Je moest praktisch overal een vervoersbewijs bij hebben en een persoonsbewijs bij je hebben.
In die mocht een marechaussee niet trouwen. Deed hij het toch dan moest hij de dienst uit. Na een aantal jaren mochten ze pas trouwen, na een bepaalde diensttijd of nadat ze een zekere leeftijd bereikt hadden, dat weet ik niet precies meer.
Kerk en school in Lattrop…
In 1926 werd de huidige kerk in Lattrop gebouwd. Daar heb ik zelf nog aan meegeholpen door het verlenen van hand- en spandiensten. Voordat men met de bouw kon beginnen moest eerst de in 1819 gebouwde Waterstaatskerk6 worden afgebroken, omdat deze nieuwe kerk op dezelfde plaats is gekomen. In de periode tussen de afbraak van de oude en het gereedkomen van de nieuwe kerk hield men de diensten in de school.
Heel vroeger, dus voor 1819, ging men van hier in Ootmarsum naar de kerk of naar het klooster in Frenswegen. Als men naar Frenswegen ging, liep men dwars door het veld en was men er zo; men deed er een half uur tot drie kwartier over om er te komen. Mijn moeder vertelde daar wel eens over. Ze heeft dat natuurlijk niet zelf meegemaakt, maar ze had er zelf ook over horen vertellen. Mijn moeder kon zich nog wel herinneren, dat de kloosterkerk in Frenswegen is uitgebrand. De "grommel" was er ingeslagen zei ze.
Mijn moeder, die kon nog eens praten. Ze wist ook overal wat van af. Vroeger was er bij ons thuis ook nog een tante (Hendrika 1837-1920), die ouder was dan mijn moeder. Ze zat altijd aan het eind van de tafel en als er volk kwam dan praatte zij er mee. Zij was er ook in de tijd dat de commiezen hier waren en ook daar sprak ze geregeld mee. Eveneens als er Duits gesproken werd, praatte ze mee en bovendien kon ze ook alles goed onthouden.
Het was onder pastoor Brandts dat de kerk gebouwd werd. In die tijd was nieuwjaarsdag pas afgeschaft als verplichte zondag en dus zouden de arbeiders, die aan de kerk werkten ook op deze dag werken. Dat weigerden ze echter. Het gevolg was dat de pastoor zeer boos werd. Hij reageerde in dit geval niet via de preekstoel maar wel op andere manieren.
Dekkers Herman7 in Breklenkamp had in die tijd eens een schuur gebouwd en daar gingen de jongelui van hier naar toe om er te dansen. Frans Muntel de slager, die goed accordeon kon spelen, ging er met dat ding ook heen. Dansen vond de pastoor helemaal niet goed en op een winterse avond kwam hij de schuur binnenvallen. Hierop reageerde hij wel via de preekstoel. De jonge mensen zochten toen een andere plaats om te dansen. Het was wel een "baas", die pastoor Brandts.
In 1914 is hij hier in Lattrop gekomen. In 1920 heeft hij de katholieke school hier gebouwd. De architect van de school was Croonen uit Oldenzaal en ook daarmee had de pastoor geregeld ruzie. De school is door de architect zelf gebouwd, dus zonder aannemer; de architect zorgde zelf voor de werklieden. De pastoor stond er de hele dag bij en als het niet ging zo als hij wilde werd hij kwaad. Hij is niet voor niets zo vroeg gestorven (1873-1931).
De molens in Lattrop…
De Oortmanmolen heb ik zelf nog helpen halen vanaf het kanaal. In 1910 kwam de molen uit Groningen (Tjamsveer). Ze is daar afgebroken en de onderdelen zijn in een schuit gepakt en over het water naar Denekamp gebracht. Vanaf het kanaal (Almelo-Nordhorn) werd de molen in een keer opgehaald door een aantal boeren met paard en wagen. Dat gebeurde gratis. De molenas was er niet bij of was zo slecht dat ze later is weggedaan. Toen het zover was dat de molen er stond, had men in Breklenkamp een geschikte boom voor een nieuwe as8. De boom, welke van Twickel was, stond in natte, drassige grond. Men probeerde van alles om de boom op het droge te krijgen, maar het lukte niet. Toen ging half Lattrop er naar toe met lange kabels en met zijn allen hebben we de boom toen uit de drassige grond getrokken, waarna deze op een wagen werd geladen en vervolgens naar Lattrop gebracht werd.
Zulke dingen konden nog in die dagen, men had de tijd toen nog. Deze molen is door molenbouwer Van Housselt uit Coevorden opgebouwd. De timmerlieden die hem hielpen kwamen van hier. Als er maar iemand bij was die verstand had van molens dan ging dat wel. Bets Fox, die nu niet meer leeft, heeft een hele tijd geholpen. Een zoon ervan is nu aannemer in Hengelo(0). Waarom wilde men hier een tweede molen? Dat zat zo: bij Brunninkhuis stond een molen die Oortman gehuurd had. Die was eigendom van Reerink die hem in 1892 had gebouwd en verkocht werd. Toen Brunninkhuis uit Tilligte de molen kocht, moest Oortman er weg. Die heeft zodoende een bestaande molen in Groningen gekocht, die hier weer is opgebouwd. Vanaf toen hadden we dus twee molens in Lattrop en beide hadden ze werk. Beide molenaars/bakkers hadden er een goed bestaan op, want behalve de molen hadden ze alle twee ook nog een bakkerij.
Er was vroeger een zekere Toon uit Geesteren9 bij Oortman, een grote kerel, die vaak het deeg in de trog trapte met zijn voeten. De oude Damhuis10 (van Snoeiman) kon dat ook goed en deed het ook geregeld. Dat ouderwetse brood van vroeger was, ondanks dat het met de voeten werd getrapt, veel lekkerder dan het brood van tegenwoordig. We brachten vroeger een bepaald aantal mudden rogge naar Brunninkhuis, daar werd het opgeslagen en wij konden er een hoeveelheid brood voor halen. Op een kaart hield hij de stand bij. Elke keer als we brood haalden werd er een streepje op de kaart gezet. Iedere boer had zo'n kaart. Wanneer er op het eind van het seizoen rogge over was betaalde de bakker dat en wij betaalden alleen de kosten van het bakken.
Men kreeg altijd brood van eigen rogge, degene die mooie, droge rogge had kreeg beter brood dan iemand die natte en slechte rogge leverde. Twee of drie broden tegelijk lieten we bakken en wanneer de broden uit de oven kwamen werd de naam van de eigenaar er op geschreven. Voor de bakker was het natuurlijk extra werk om de broden voor ieder apart te maken, maar zo ging dat nu eenmaal. Later veranderde dat. Toen bakte hij alleen brood van de goede rogge. De slechte of minder goede rogge nam hij ook wel in opslag, maar die werd dan omgerekend in goede "broodrogge", op welke wijze dat weer werd rechtgetrokken. De slechte rogge gebruikte de molenaar voor het maken van varkensmeel en dergelijke.
Naar de kapper…
Een kapper was hier vroeger niet, meestal knipten we bij elkaar de haren. Een zekere Koekert11 heeft hier nog wel een tijd "geknipt". In Denekamp woonde kapper Arends12, die 'KniepKris' werd genoemd. Hij woonde in zijn eentje vlak bij de kerk met een stuk of wat katten. Als hij pannekoeken bakte, kregen eerst de katten er wat van. Kris nam het in huis niet zo nauw, maar hij was een goede kapper; ook scheren kon hij goed. Ik heb me bij hem wel eens laten scheren, toen ik een baard begon te krijgen. Als hij je schoor gebeurde dat goed. Je kon er een dag langer mee lopen dan als anderen het deden. Hij werkte veel 's-avonds, wel tot twaalf uur, dat kon hem niks schelen.
Voor ik twintig jaar was ging ik altijd lopend naar Denekamp. Maar op die leeftijd kreeg ik mijn eerste fiets, dat moet dus zo ongeveer rond 1907 zijn geweest.
Hiermee eindigt het verhaal met herinneringen van de 96-jarige heer Pikkemaat uit Lattrop.
H. Asma.
Noten:
(1) trouwde, 34 jaar oud, op 17-06-1921 in Denekamp met Maria Gesina Groeneveld, 29 jaar oud. Maria is geboren op 27-11-1891 in Lattrop 19 (de Meijer). Zij is nog dezelfde dag gedoopt in Lattrop (RK). Doopgetuigen: Bernardus Stokke en Geertruida Tijscholte. Maria is overleden op 02-10-1921 in Lattrop (Pikmoat), 29 jaar oud. Van het overlijden is aangifte gedaan op 03-10-1921. Zij is begraven op 05-10-1921 in Lattrop (RK kerkhof).
Maria kwam op tragische wijze om het leven, Hannes in grote verwarring achter latende. Ruim 7 jaar later zal hij hertrouwen met een zuster van Maria.
(2) trouwde, 42 jaar oud, op 19-04-1929 in Denekamp met Aleida Maria (Leis) Groeneveld, 27 jaar oud.
Leis is geboren op 16-10-1901 in Lattrop 19 (De Meijer), dochter van Johannes Hendrikus Groeneveld en Maria (Mei) Tijscholte. Zij is gedoopt in Lattrop (RK). Doopgetuigen: Antonius Groeneveld en Maria Reerink. Leis is overleden op 29-04-1993 in Lattrop (Pikmoat), 91 jaar oud. Zij is begraven op 04-05-1993 in Lattrop (RK kerkhof). Hannes overlijdt enkele maanden na dit gesprek en Leis 10 jaar later.
2 ‘Rotboer’: Deze naam wordt nu nog gebruikt voor het erf Rothuijs dat bewoond wordt door de families Jan Schuurman, zoon Henk en diens zoon.
3 ‘de Kniep’: Het voormalige ‘Oude Boomhuis’ aan de tegenwoordige Kerspelweg in Tilligte. Sinds 1878 bewoond door de familie Lansink. De omgekomen man is Hendrik Lansink; voor een uitgebreide omschrijving van dit voorval zie ‘Website Lattrop.info/Historie/In gesprek met…/Van misdienaar in Lattrop tot boer in Volthe/Een dode tijdens het smokkelen’.
4 ‘De Veldsnieder’: Familie Blokhuis aan de Elsweg in Lattrop. Bedoeld wordt Albertus (Albert) Blokhuis *1883 op het ‘Wiggersbaks-Bertus’ in de Rammelbeekmaten in Lattrop. Hij trouwt in 1906 met Johanna Maria Groener en zij verhuizen ca. 1885 naar de Elsweg.
5 ‘Naaister’: Dit is Gezina (Sina) Huisken, ook genaamd 'Naai Sien' *Lage 1894-†1955 (woonde op KerkenRieks). Daarna de familie Bernard Oortman en Sien Wermelink, nu Westerhof.
6 ‘Waterstaatskerk’: Sommige historici menen dat vanaf ca. 1835 pas sprake kan zijn van een Waterstaatskerk.
7 ‘Dekkers Herman’: Dit is Hermanus Bernardus (Herman) Hulsmeijer *1898 op het Dekkersplaatsje in Breklenkamp. Hij is van beroep timmerman en bouwt het café/winkel/woonhuis en boerderij. Herman trouwt in 1932 met Marie Niehoff van het Oude Wassink of Dolf. Uit dit huwelijk Gerard Hulsmeijer *29-11-1944. De moeder overlijdt vlak na de geboorte van het kind. Herman hertrouwt in 1946 met Rika Teders uit Lattrop .
8 ‘Een nieuwe as’: Volgens anderen is de boom afkomstig van het Singraven bij Denekamp.
9 ‘Toon uit Geesteren’: Niet bekend.
11 ‘Koekert’: Hannes doelt hierbij op een bewoner van het erf Kukkert, Koehorst geheten. Dat Bernard Koehorst (1911-1975) haren knipte is algemeen bekend, maar dat was veel later. Wellicht wordt hier de vader Bernardus Koehorst bedoeld (1876-1947).
12 ‘Kapper Arends’: Het St. Meertensinstituut schrijft hierover: KniepKris tenslotte was een kapper in Denekamp en zijn moestuintje werd het Kniepgeurnke genoemd. Aangezien hij bij de kerk woont zal hij meerdere keren opgeroepen zijn om als getuige te fungeren bij aangiftes van doop, huwelijk of overlijden. Dat blijkt juist te zijn.
In de geboorte akte van Johanna Ruël in Lattrop dd 12 augustus 1892 wordt als 1e getuige genoemd Christoffer Albert Rudolf Arendsen oud vier en veertig jaren, van beroep barbier wonende te Denekamp. Ook is hij getuige bij het wettelijk huwelijk van Johannes Busscher en Susanna Voskamp uit Tilligte op 9 juli 1885. Hij is geboren in 1858 in Denekamp, zoon van Johannes Gerhardus Arendsen en Johanna Nordholt. Hij overleed ongehuwd op 22 september 1921 oud 73 jaren.?