Heemkunde Lattrop Breklenkamp

BH Kokkeler in Denekamp

 

Smokkelen en smokkelaars…

Verteld door B.H. Kokkeler in Denekamp

en opgetekend door H.J. Asma.B Kokkeler na  jachtpartij

In 1909 ben ik in Holt und Haar aan de Duitse kant van de grens geboren. Omdat mijn vader in Nederland in militaire dienst moest en alleen vrijstelling kon krijgen als hij in Nederland ging wonen, zijn we midden in de eerste wereldoorlog verhuisd. Wij zijn toen op een boerderij gekomen in de buurt van de Vrijdijk, waar nu nog een broer van me woont. De oorspronkelijke boerderij staat er niet meer. Ik kan me de verhuizing van Holt und Haar naar Nederland nog goed voorstellen. Onze spullen werden door Tijkorte met een zeilwagen naar Nederland gebracht. Een tijdlang ben ik nog op de Haar naar school gegaan. Het was een klein boerenschooltje, dat er nog steeds staat, maar nu niet meer in gebruik is. Toen ik zeven jaar oud was, moest ik in Denekamp naar de openbare school aan de Nordhornsestraat, want de katholieke jongensschool was er nog niet. Meester Mulders was hoofd van die school, verder kan ik me nog meester Tukkers herinneren. We liepen altijd naar school, want fietsen hadden wij nog niet. Omdat we ongeveer een uur nodig hadden voor de weg naar school, bleef ik 's middags over bij bakker Kienhuis aan de Nordhornsestraat. Deze kwam altijd met paard en venterskar bij ons met brood en kruidenierswaren. Het verschil tussen de school op de Haar en in Denekamp was voor mij niet zo groot. Buiten schooltijd praatten we ongeveer hetzelfde dialect. Mijn kennis van de Duitse taal is dan ook van latere datum.

De eerste baantjes…

R. Witteveen Directeur Coöp. Melkfabriek Volharding in DenekampToen ik op ongeveer twaalfjarige leeftijd van de lagere school kwam, kon ik direct aan het werk, melk ophalen van de boeren, want mijn vader had in die tijd een melkrit aangenomen. De melk werd vervoerd in bussen van dertig liter. Dat ik de nodige moeite had die op de wagen te krijgen zal niet zo verwonderlijk zijn. Met paard en wagen bracht ik deze melk naar de zuivelfabriek aan de Ootmarsumsestraat in Denekamp. R. Witteveen (foto links) was daar toen directeur. Voor zo’n melkrit betaalde de fabriek f. 1,50 tot f. 1,75. Het was nogal zwaar werk, vooral ‘s winters; er waren vrijwel alleen maar zandwegen. Als tijdens aanhoudende droogte de ijzeren hoepels van de wielen liepen, ging ik er 's avonds altijd even mee naar een waterplas om ze vochtig te maken, zodat door het uitzetten van het hout de ijzeren banden er weer vaster om kwamen te zitten. lk herinner me nog goed dat ik met de melkwagen over de Vrijdijk reed en langs Schleiferboom kwam. De melkritten waren lang. Bij Bodden Kuiper was de weg zo slecht, dat ik achter op de wagen moest gaan zitten om de melkbussen vast te houden.Coöp. Zuivelfabriek Volharding Denekamp
Nadat ik een jaar lang melk had vervoerd, zei ik tegen mijn vader, dat ik dat niet meer wilde. lk heb toen een jaar gewerkt aan de straatweg tussen Oldenzaal en de Lutte. Daarna heb ik, in dienst van de Denekampse aannemer Jousma, gewerkt bij de aanleg van een visvijver tussen Gronau en Ochtrup, een oppervlakte van 2,5 bunder. Dat was zwaar werk, vooral omdat het meest kleigrond was. Vervolgens heb ik in dienst van dezelfde aannemer gewerkt bij de textielfabriek Jannink in Enschede. Dat was zo’n vermoeiend werk, dat ik na het in de bus stappen 's avonds niet merkte of ik voor- of achteruit ging.

ln Nordhorn aan het werk

In die tijd vroeg een zoon van een andere Kokkeler, die op een boerenbedrijf van de firma Povel in Nordhorn als stalknecht werkte en van plan was om met dat werk te stoppen, of ik die baan niet van hem wilde overnemen. lk had weleens met pony’s te maken gehad, maar toen ik er kwam, stonden er 24. lk dacht bij mezelf, als dat maar goed gaat. Maar dat viel allemaal wel mee, want als je weet hoe je met twee van deze dieren moet omgaan dan kun je er ook wel meer verzorgen. Ik ben daar twaalf jaar gebleven.
Op wagen B. Kokkeler bij Povel  1935-1936Met het naderbij komen van de Tweede Wereldoorlog moest een gedeelte van het personeel verder Duitsland in. Omdat ik daarvoor niets voelde, heb ik gevraagd aan Johan Scholten, die daar rentmeester en boswachter was, of hi] geen ander werk voor me had. Scholten bezorgde me toen een baan bij de textielfabrieken van Povel. lk kwam daar bij de afdeling, die de installaties en de daken moest onderhouden en herstellen.
In de latere oorlogsjaren, toen de Duitsers steeds meer gebrek aan arbeidskrachten kregen, zocht men geregeld mensen uit bij bedrijven in Nordhorn. Mensen, van wie men dacht dat die wel gemist konden worden. Deze werden naar andere streken in Duitsland gebracht, waar ze meer nodig waren. Op een goede morgen hoorde ik van een collega, dat 's avonds na werktijd verschillende arbeiders op transport gesteld zouden worden verder Duitsland in. Een tijd eerder al had ik met mijn Forster Johan Scholten de afspraak gemaakt, dat ik hem bij problemen daarvan op de hoogte zou stellen. We hadden bepaalde codes afgesproken. Toen ik hem belde en vertelde dat er ”Thomas en Kali” aan de baan lag, dat opgehaald moest worden, wist hij voldoende. In die tijd had de Forster een grote bunker in het bos in de buurt van de boerderij, waar men naar toe ging, als er Iuchtalarm was. Die dag na afloop van het werk ging ik naar de bunker. Daar zaten 24 Nederlandse mannen, die over de groene grens gebracht moesten worden. Deze waren allen aangewezen om op transport te worden gesteld, maar ze probeerden dat alsnog te voorkomen. Toen we op weg gingen liep de Forster voorop met zijn jachtgeweer. Hij kon daar rustig lopen, de mensen waren dat wel gewend. Bovendien kende hij de weg langs de grens uitstekend en ook de mensen die daar woonden of er ambtshalve geregeld kwamen. Vooraf was afgesproken, dat als erRechts B. Kokkeler rechts bij Povel  1935-1936 onraad was, hij een schot zou lossen en dat dan de gehele groep halt moest houden. Schoot hij daarna twee keer kort achter elkaar, dan was de kust weer veilig en konden we verder trekken.
Zolang we geen schoten hoorden, was alles veilig en konden we gewoon doorlopen. Gedurende de tocht is er niet geschoten. Zo kwam de hele groep veilig in de buurt van Steenkamp de groene grens over. Toen iedereen veilig de grens gepasseerd was, ben ik met de Forster teruggegaan en bij de boerderij gekomen vertelde de melkknecht, dat er nog een Hollander de grens over moest, die we hadden vergeten. Deze heb ik in mijn eentje de grens overgebracht. Daarna ben ik op de fiets via de grensovergang Rammelbeek naar huis gegaan. Forster Scholten was een Duitser, die in de oorlogsjaren veel voor de Hollanders heeft gedaan.

Een aframmeling aan de grens

Harm Hendrik Brookhuis geb. Scholten (1883-1963) en Lena Hüseman (1888-1988)Toen ik bij Povel in de onderhoudsdienst werkte, moesten we ook daken van arbeiderswoningen van Povel in Nordhorn repareren en onderhouden. Dan begonnen we ‘s morgens altijd later, want al te vroeg kon je niet bij de mensen aankomen, dan lagen ze nog in bed. Zodoende kwam ik 's morgens ook later aan de grensovergang, waar het dan rustiger was, omdat de grote stroom arbeiders voorbij was.
Op een morgen kwam ik tijdens zo’n rustige periode bij de grens, waar een beruchte SS-er, die ”Zwarte Heini" genoemd werd, bezig was met zijn boterham. Voordat hij me wat gevraagd had, zei ik het nummer van mijn pas (K-121). Dat had ik niet moeten doen, want ik had moeten wachten, tot dat hij me wat gevraagd had. Met een "Kommen Sie mal herein”, nodigde hij me uit het grenskantoor binnen te gaan. Nadat ik de buitendeur en de eerstvolgende deur gepasseerd was, kreeg ik toch een paar klappen met een gummiknuppel, dat ik dacht van de wereld te gaan. Bij het bedrijf aangekomen, heb ik het voorval verteld aan een chef van Povel, die weliswaar een echte nazi, maar toch eerlijk was. Ook mijn vroegere baas Scholten stelde ik op de hoogte van het gebeurde. Dat had ik achteraf beter niet kunnen doen, want toen was het hek van de dam. Wel vijf keer is de Grüne Polizei daarna bij ons aan huis geweest, om huiszoeking te doen, zelfs een keer vergezeld van de Denekampse (NSB) burgemeester (Jan Adam) Eekhof. (foto onder)
Ik was net bezig turf van de zolder te gooien, toen ik op een gegeven moment in de richting van de straat keek en het gezelschap zag aankomen. In die tijd liep er een fietspad richting Nordhornsestraat. lk ging snel de zolder af, pakte de fiets en ging er tussenuit. Ergens in de buurt ben ik zomaar bij mensen binnengelopen, die lid waren van de NSB. Toen de vrouw meNSB burgemeester Jan Adam Eekhof en meester Dingeldein Denekamp vroeg, wat ik had, vertelde ik haar, dat ik last had van mijn maag. Daarop gat ze me een of ander drankje. Inmiddels kwam de dochter binnen en vertelde, dat ze bij Kokkeler, dus bij ons, bezig waren het huis te doorzoeken. Toen begreep de vrouw natuurlijk, dat ik een smoesje had verteld en ze raadde me aan snel de kelder in te gaan, voor het geval ze ook haar huis zouden komen doorzoeken. Dat lag niet zo voor de hand vanwege hun partijlidmaatschap, maar je kon nooit weten. De politie heeft daar inderdaad niet gezocht. Bij ons thuis hebben ze echter alles doorzocht, maar ze hebben niets gevonden. Spullen, die me in moeilijkheden zouden kunnen brengen, bewaarde ik nooit thuis. Ook buiten in de tuin en achter in een wal hebben ze gezocht, maar ook daar was niets te vinden.
lk ben er van overtuigd dat, als ze me te pakken hadden gekregen, ik dit niet overleefd had, want ze wilden me kapot hebben. Thuis liep ik altijd rond met een wapen op zak en als het echt gevaarlijk was, had ik het gebruikt. Overbodig te vermelden, dat ik na dit voorval tot aan het einde van de oorlog niet meer over de grens ben geweest. Na de oorlog toen de man, in wiens huis ik in de kelder gezeten heb, voor de rechtbank in Almelo moest verschijnen vanwege zijn NSB verleden, heb ik voor hem getuigd en gezegd, dat ik mijn leven aan hem te danken had.

Joodse vluchtelingen

Voor de oorlog heb ik nogal eens te maken gehad met Duitse joden, die hun vaderland wilden ontvluchten en dus over de groene grens gebracht moesten worden. Meestal werd dat vooraf geregeld door de oudste zoon van de Denekampse slager Lutze Elkus. Als er wat gebeuren moest, belde boer Schütmann, die pal aan de grens woonde, ons op om de gevluchte joden daar vandaan te halen. Van Schütmann brachten we de vluchtelingen naar de boerderij van Wolters (Kloompn). In het begin wisten we niet goed, waar we verder met die mensen naar toe moesten. Iemand gat ons toen de raad eens te gaan praten met kapelaan Bolscher van de St. Nicolaasparochie.
Deze raadde ons aan contact op te nemen met landbouwer Bekker in de Knik. Vanaf die tijd brachten we de Duitse joden daarheen. Op het laatst zag men ons zo vaak met vreemde mensen, dat het begon op te vallen. Toen heb ik Elkus verteld, dat ik er mee wilde stoppen. Van de NSB-ers hadden we nog geen last, maar wel van mensen, die er steeds over begonnen te praten. Tenslotte was het onwettig wat we deden, we hielpen immers illegaal binnengekomen buitenlanders.Kapelaan Bolscher met motor bij de Josefkerk in Noord-Deurningen
Elkus verzocht me toen nog een keer naar Nordhorn te gaan om er twee kinderen van de daar wonende Süskind op te halen. Die mensen woonden in de Zaandstei. Toen ik er ‘s avonds kwam, vertelde ik hun dat Lutze Elkus me gestuurd had om de kinderen op te halen. De afspraak was kennelijk niet goed geweest, want ik merkte dat ik de mensen ermee overviel. Daarom stelde ik voor de volgende dag op ongeveer dezelfde tijd opnieuw te komen, maar dan moesten de kinderen wel klaar staan.
De volgende dag stonden de beide kinderen inderdaad klaar voor vertrek en zette ik er een achter en een voor op de fiets. Ik reed achter langs waar nu het zwembad is, door de ”Förster’s Dan’n” en zo naar de Greun aan de Duitse zijde van de Vrijdijk. Daar lag het bouwland ongeveer anderhalve meter hoger dan de Vrijdijk, zodat het daar gemakkelijk te overzien was. Daar werden we niet zo gauw verrast, tenzij de douane op ons loerde. Vanaf de Vrijdijk liep die weg naar ons ouderlijk huis en als ze daar geen licht maakten was alles veilig, zo was afgesproken. Die avond ging alles goed en kreeg ik de beide kinderen ongedeerd de grens over. Later in de avond haalde Lutze Elkus de kinderen bij ons af.
Na de oorlog kwam hier eens een jongen, die vroeg of ik hem nog kende. lk had geen flauw idee wie hij was of waar ik hem eerder had moeten zien. Vervolgens vroeg hij me of ik me nog kon herinneren, dat ik hem en zijn zus eens per fiets had opgehaald uit Nordhorn. Toen ging me een licht op en ik zei tegen hem, dat hij dan Süskind moest zijn. Daarna vertelde hij dat hij en zijn zus tijdens de oorlogsjaren in een gezin in Enschede waren geweest en dat zijn donkere haar toen rood was geverfd. Hij bedankte me nog vele keren en vertelde dat van de hele familie alleen hij en zijn zuster de oorlog hadden overleefd.

Het ging ook wel eens fout

Voor de oorlog heb ik eens twee Duitse joden voor Lutze Elkus opgehaald van het station in Bentheim. lk had met Lutze afgesproken, dat ik bij het station zou staan met een fiets en een Duitse pet op. Daaraan zouden de twee me kunnen herkennen. Toen de trein stopte zag ik ze eruit komen en toen ik weg ging zag ik dat ze beiden achter me aan kwamen. Wat later ben ik blijven staan en heb hun gevraagd of ze Lutze Elkus ook kenden. Na hun bevestigend antwoord verzocht ik hen achter me aan te lopen. Het was nog een hele afstand langs het Syenvenn, maar tenslotte kwamen we toch bij De Greun, dus nog aan de Duitse kant van de grens. Daar moesten we nog over een stuk bouwland. Het was die avond zo helder, dat je de voren in de akkers goed kon zien. lk vertelde, dat ze door de voren achter me aan moesten lopen en wees hun de bomenrij, waar Holland begon.
Verder zei ik, dat wanneer ik licht maakte, zij moesten stoppen. lk ging weer op weg en vlak bij de grens ging ik op mijn knieën verder. Onderweg merkte ik niets bijzonders, maar opeens hoorde ik achter me ”Halt, Halt” roepen, wat bestemd was voor de twee joodse vluchtelingen. Waarom zij wel ontdekt zijn en ik niet, weet ik niet. Mogelijk zijn ze van de aangewezen weg afgeweken.
Meester Mulders Denekamp met vrouw en dochterNaderhand heb ik me zelf verweten, dat ik ze niet meteen heb meegenomen, dan waren ze veilig de grens overgekomen. Voordat we aan de grens kwamen, had ik ze nog gezegd, dat ze als ze iets waardevols bij zich hadden, dat beter eerst konden afgeven. Hoewel ze toen ontkenden, heb ik later gehoord, dat ze veel waardevolle spullen bij zich gehad moeten hebben. Beide mannen zijn door de Duitse grensbewakers gepakt. We hebben later nooit weer iets van hen gehoord.
De joodse vluchtelingen brachten we vrijwel zonder betaling de grens over. Het lag ons niet, aan deze mensen, die toen in nood verkeerden, geld te verdienen. We wilden graag wat verdienen, maar niet van zulke mensen.

Kloosterzusters smokkelen

In de periode vlak na de oorlog mocht bijna niemand de grens over. In het klooster in Noord Deurningen verbleven in die tijd veel Duitse zusters, die al lang niet meer bij hun familie in Duitsland waren geweest en daar wel eens een keer naar toe wilden, wat dan illegaal moest. Ik ging op de fiets naar het klooster om ze op te halen. De betreffende zusters fietsten dan achter me aan. Ik herinner me nog goed, dat ze vaak zo gespannen waren, dat ze het stuur nauwelijks goed konden vasthouden.
Eens kwam Geert Krikke, de kapper, me vertellen, dat vijf zusters graag de grens over wilden voor een familiebezoek. Hij vroeg me of ik daarmee wilde helpen. lk stemde toe maar zei dat ik eerst contact op wilde nemen met de boer, die in de buurt woonde van mijn ouderlijk huis op Duits gebied. Die boer moest de zusters vanaf zijn boerderij naar het treintje in Brandlecht brengen. Het gelukte ons de zusters onopgemerkt de grens bij onze Duitse buurman over te brengen. Toen we nog bij de boer waren kwam er iemand via een zijdeur de boerderij binnen en de boer maakte ons duidelijk snel te verdwijnen. In een ommezien zaten we in de paardenstal. Even later kwam de boer de deel op en vertelde dat we rustig weer te voorschijn konden komen. De zojuist binnengekomen persoon bleek toevallig ook een kloosterzuster te zijn, maar die was afkomstig uit de Russische zone van Duitsland en wilde naar het klooster in Noord Deurningen. Toen we haar vertelden dat we daar in de buurt woonden en toch terug zouden gaan, besloot ze met ons mee te gaan. Omdat we overal binnendoor moesten en het donker was, kwam de zuster al snel met haar lange rokken vast te zitten in het prikkeldraad. Geert Krikke wist daarvoor wel een oplossing en stelde voor haar er overheen te tillen. De zuster ging er mee akkoord en Geert droeg haar over de verschillende obstakels naar mijn ouderlijk huis. We hebben er samen nog vaak om gelachen.Volksschule Holt und Haar 1958
Toen we later via de Brandlichterweg naar mijn eigen huis aan de Lindeweg vertrokken, hoorden we in de buurt van de brug over de beek bij Nolten enkele mannen praten. Omdat het wel eens grensbewakers of kommiezen zouden kunnen zijn, verstopte ik me samen met de zuster achter een hoop takkenbossen. Geert zou verder gaan om te kijken of er werkelijk onraad was. Hij kon dat gemakkelijk doen omdat hij kapper was en bij een eventuele aanhouding kon zeggen, dat hij bij iemand in de buurt moest zijn voor knippen en scheren. Het bleken inderdaad een paar douanebeambten te zijn. Toen ze een eind uit de buurt waren zijn we verder getrokken. De zuster maakte zich helemaal niet druk. Ook was ze niet zenuwachtig. Integendeel, ze probeerde ons onderweg nog gerust te stellen. Het was duidelijk te merken, dat ze wel het een en ander gewend was.
's Nachts is ze bij ons thuis blijven slapen. De volgende morgen is ze verder gegaan naar het klooster. Later is ze hier nog wel enkele keren terug geweest. Bij Schütmann zijn eveneens Duitse zusters de grens overgekomen. Er moet een Duitse pastoor geweest zijn, die de zusters deze kant opstuurde.

Drie koeien verloren...

Toen ik nog bij Povel werkte kwam ik geregeld langs een bepaalde boerderij in Noord Deurningen. Soms liep de boer, die gewoonlijk nogal kortaf was, buiten. Op een dag hield hij me aan en vroeg of ik wat extra’s wilde verdienen. Toen ik vertelde dat ik dat wel wilde, zei hij dat er bij Rammelbeek aan de overzijde van de grens drie koeien stonden, die naar zijn boerderij gebracht moesten worden. Deze waren van Maud ten Brink. Hij vroeg me wat ik er voor moest hebben. Hij bood me ongeveer de helft van het bedrag, dat ik vroeg. Na wat heen en weer gepraat kwamen we tot overeenstemming.
Intussen dacht ik dat ik nooit drie koeien tegelijk op mijn eentje de grens over zou kunnen krijgen. Nu was er in de buurt een boer op het land aan het werk. Hem heb ik gevraagd of hij me wilde helpen. Deze vertelde daarna welke weg we bij terugkomst het beste konden nemen. We zouden tweemaal over een brug moeten. Op de terugweg ging alles goed tot en met de eerste brug. Bij de tweede aangekomen keek ik naar links, waar een weg dwars door het land liep en daar zag ik iemand. Eerst dacht ik nog dat het Ten Brink was, maar al gauw merkte ik dat het een Nederlandse kommies was. lk zei tegen mijn helper: ”Kom op, nou moet het gebeuren”. lk ben meteen de beek ingesprongen en aan de andere kant er weer uit gegaan. Ondertussen hoorde ik dat de kommies tegen mijn gezel riep, dat hij hem herkende en dat bleek ook wel, want hij noemde de juiste naam. Ook schoot de kommies nog enkele keren, weliswaar niet gericht.
Via een omweg door weilanden, langs een wei met prikkeldraad en een veld met Iupinen kwam ik opnieuw bij de tweede brug en deed daar net of ik opnieuw naar de Duitse kant ging. Daar heb ik me toen verstopt achter een grote stobbe. De douaneman is wel drie keer binnen tien meter langs mijn schuilplaats gelopen, maar heeft me niet ontdekt. Tenslotte is hij weggegaan. De douanemensen hebben de koeien in beslag genomen. lk ben toen weer naar de boer gegaan. Daar ben ik via een raam aan de achterzijde binnengekomen. De boer vertelde dat hij al had gemerkt, dat het mis was gegaan, omdat hij een douaneman had horen roepen.
B. Kokkeler op het land van Povel 1935-1936Intussen was mijn helper ook bij de boer gearriveerd. lk heb hem toen verteld, wat hij moest zeggen, als de douane bij hem zou komen. Toen hij op het land aan het werk was, was een onbekende man bij hem gekomen en had hem gevraagd of hij even wilde helpen koeien op te drijven en dat hij dat toen maar gedaan had. Verder moest hij zeggen, dat hij niet wist waar die koeien vandaan kwamen of wie de eigenaar was. Omdat de man bij het verhoor inderdaad zo gehandeld heeft, ben ik er dat keer zonder kleerscheuren van af gekomen.
De in beslag genomen koeien werden tijdelijk bij een boer in Berghum bij Denekamp ondergebracht. Toen ik dat hoorde heb ik nog even overwogen om ze daar vandaan te halen. Maar later dacht ik bij mezelf: Als de eigenaar zich er niet mee bemoeit, waarom zal ik dan nog het risico lopen alsnog betrapt te worden. Zodoende heb ik dat plan maar laten varen.
Toen ik een paar dagen later bezig was op de boerderij van Povel rogge te zaaien, zag ik twee ”Ausherren” aankomen en vond ik het tijd even te verdwijnen in het bos. Later heb ik het voorgevallene aan mijn baas, de Forster, verteld en die gat me de raad, dat ik als zoiets dreigde, hem beter direct kon inlichten, zodat hij me bepaalde tips kon geven.

Paardenhandel

Eens kwamen bij mijn ouderlijk huis drie douanemannen uit Denekamp controleren of het aantal stuks vee en paarden wel klopte, dat bij ons in de stallen stond. Er waren twee paarden te veel. We vertelden dat we die op proef hadden van een Denekampse handelaar en dat we ze wilden ruilen voor onze eigen paarden. Ze geloofden ons echter niet en zeiden dat ze de paarden in beslag namen. lk protesteerde daartegen en zei, dat geen paard in beslag werd genomen, zolang de eigenaar er niet bij was. Toen de handelaar even later kwam, zei deze dat hij ze gekocht had op de markt in Zwolle. In werkelijkheid waren ze over de grens gesmokkeld en had ik vooraf bepaalde afspraken met de Denekampse paardenhandelaar gemaakt.Paarden op het bedrijf van Povel in Nordhorn 1935-1936, verzorgd door B. Kokkeler
Aangezien we niet konden bewijzen, waar die dieren vandaan kwamen en van wie ze waren, werden ze in beslag genomen en ondergebracht bij een landbouwer in Denekamp. Enige dagen na dit voorval was ik bij de betreffende handelaar en toevallig kwamen er enkele mannen langs met de bij ons in beslag genomen paarden. Ik zei tegen de handelaar dat hij de dienstgeleider moest opbellen en moest vragen, waar ze met zijn paarden naar toe gingen. Hij kreeg te horen, dat de paarden in de gemeente Losser in beslag waren genomen en ook naar die gemeente teruggebracht werden. We kwamen er al snel achter dat zij bij een boer in Beuningen waren.
Nog diezelfde avond ben ik naar Beuningen gegaan om de zaak bij die boer te verkennen, want met zulke dingen wachtte ik nooit lang. Nu liep er op het erf een hond rond en ik had al gauw in de gaten, dat ik met dat beest in de buurt niet veel kon beginnen. Na enig denken kreeg ik een helder idee. Een bekende metselaar was in het bezit van een teef en als ik die nu eens een uurtje kon lenen. De metselaar bleek niet thuis te zijn, maar omdat ik er geregeld kwam, heb ik de ketting van de hond Ios gemaakt en het dier meegenomen naar die boer in Beuningen. Bij aankomst blafte de hond van de boer nog enkele keren, maar toen ik de teef losliet, werd het stil en had ik voorlopig geen last meer van de hond.
Textielfabriek Povel in NordhornHet was die avond erg slecht weer, het stormde en regende, maar dat kwam mij erg goed uit. Omdat ik er de weg wel zo ongeveer wist, had ik niet zoveel tijd nodig om de paarden te vinden. De ene stond in de stal en de andere vond ik in de schuur. Ik nam ze mee en trok er mee langs de Dinkel. Het werd een moeilijke tocht in het donker met het bar slechte weer en ik snap nog niet, dat het allemaal zo goed is afgelopen. Tenslotte kwam ik er toch mee in het Sterrebos, waar mijn maten klaarstonden om ze in ontvangst te nemen.
De volgende dag was het zondag en toen mijn moeder thuis kwam uit de vroegmis vertelde ze, dat ze onderweg gehoord had, dat er bij een boer in Beuningen paarden waren weggehaald. Ik hield me van de domme en zei: ”Dat is toch ook wat moois”. Diezelfde morgen heeft men het hele Sterrebos afgezocht en bij verschillende boeren in die omgeving gekeken of de paarden daar misschien ook waren ondergebracht. Maar alles was tevergeefs, de paarden waren en bleven weg.
Goede paarden, die we uit Duitsland haalden, brachten hier veel meer op dan daar. Eens heb ik van een Duitser een schimmel gekocht, die later in het circus is terechtgekomen. Meestal ging het om gewone trekpaarden, soms betrof het Hannoveranen, die we van over de grens haalden. Op het ogenblik zijn springpaarden in Duitsland duurder dan hier en die gaan nu wel illegaal de grens over.

Twee koeien voor vijftig eieren

In de periode kort na de oorlog bestond een groot deel van de handel uit ruilhandel.
Zo herinner ik me dat er eens een Engels militair met zijn legerwagen bij Bosman aan de Brandlichterweg stond. Er stond veel volk rond de auto. Ook ik ging er op af en vernam, dat de soldaat eieren wilde hebben in ruil voor thee. De Engelse militairen waren in die tijd gek op eieren. Snel ben ik naar huis gegaan. We hadden nog vijftig eieren, waarmee ik terug ben gegaan naar die Engelsman. Toen de soldaat de eieren zag, begon hij te stralen en gaf me een buil thee in ruil voor die eieren.
Een paar dagen later ben ik samen met een kameraad naar de Duitse veehandelaar gegaan, die in de buurt van mijn ouderlijk huis woonde en heb hem gevraagd of hij nog wat in de handel had. Het bleek dat hij nog enkele beste koeien had, die hij wel kwijt wilde. Echter niet voor geld maar alleen voor thee of koffie. Toen ik hem de buil thee liet zien, vroeg hij wat ik daarvoor dacht te krijgen. En na enig loven en bieden kreeg hij de thee en ik twee koeien. Voor vijftig eieren kreeg ik dus twee koeien.
Pieter (Piet) Lieftinck (na de oorlog minister van financiën)Nadat dit was afgehandeld ben ik nog naar mijn oma gegaan, die een eindje verderop woonde, waar ik een derde koe gekocht en betaald heb met Hollands zilvergeld. Zo moesten we die avond met drie koeien de grens over. Een ervan hebben we geslacht bij een boer in onze buurt. Het vlees hebben we verdeeld. Met de twee andere ben ik naar een veehandelaar in de Lutte gegaan. Het was in de tijd van de geldzuivering van Pieter (Piet) Lieftinck toen we nieuw geld kregen. Dat nieuwe geld wou ik ook graag voor mijn twee koeien hebben, maar iedereen had in die tijd nog maar weinig geld, zodat de handelaar me ook nog niet kon betalen.
Toen er later wat meer geld in omloop kwam, is dat wel in orde gekomen. De meeste smokkelaars brachten het vee naar Duitsland, maar ik haalde het er vandaan. In die tijd droeg ik meestal een blauwe broek en kiel, had een Duits petje op en had altijd gereedschap bij me achter op de fiets, dat diende als camouflage en dat werkte, want de Duitse douane zag me altijd voor een Duitser aan. Ze hebben me wel eens gevraagd, waar een bepaalde Duitse boer woonde en dan wist ik precies hoe laat het was.

Polen op een motor

Een poos na de oorlog, kwam ik op een dag 's morgens van de grens. Opeens hoorde ik een motor achter me. Toen ik omkeek zag ik dat er twee Polen op de motor zaten. Ze waren door twee kommiezen op de fiets aangehouden waarschijnlijk om te controleren of hun papieren wel in orde waren, wat niet het geval bleek, want ze moesten met de douane mee. Om te voorkomen dat de belde mannen er vandoor zouden gaan, werd de ene Pool op de fiets van de douaneman gezet, terwijl de andere douanebeambte achter bij de tweede Pool op de motor ging zitten. Het was een grote 750 cc Zündapp motor. ln de buurt van Brookhuis Bets gal de ene Pool opeens zoveel gas dat de douaneman van de motor viel, zodat de Pool er vandoor kon gaan. Op de zandweg bij Groonman kwam de Pool aan het slingeren en iets later sloeg de motor af. Toen hij na vele pogingen de motor niet meer aan de gang kon krijgen, werd hij opnieuw gearresteerd. Even later zijn de kommiezen met de Polen bij Groonman naar binnen gegaan, terwijl ze de motor daar onbeheerd achter lieten, de contactsleutels hadden ze er wel uitgehaald. Met een spijker heb ik toen geprobeerd om contact te maken en dat lukte me ook nog. Even heb ik nog gedacht om er met de motor vandoor te gaan, maar dat heb ik bij nader inzien toch maar niet gedaan.

Wraak

ln de oorlog waren er behalve veel goede Duitsers, zoals een van onze noabers, ook wel minder goede, fanatieke partijleden. Als die ene buurman van ons er niet was geweest, hadden we veel minder mensen illegaal de grens over kunnen brengen. Bij een van onze noabers was een jonge vrouw in huis, die de daar in de oorlog tewerk gestelde Polen en Russen als oud vuil behandelde. Als daar na de bevrijding niet twee Denekampse jongemannen waren geweest, was zij zeker door vroegere Poolse en Russische knechten vermoord.
Bij een andere boer, waar ook een Pool gedwongen tewerk was gesteld, was de behandeling ook slecht. In de oorlog beweerde die bewuste Pool dat hij, wanneer de ”Krieg” was afgelopen, terug zou komen en dat het er dan niet best voor zijn Duitse baas zou uitzien.
Direct na afloop van de oorlog kwam hij inderdaad terug op de boerderij, vergezeld van twee landgenoten. De boer was niet thuis, maar zijn vrouw vertelde, dat hij op het land bezig was. Had ze dat nu maar niet gedaan, dan was het misschien nog goed afgelopen. De drie Polen zijn vervolgens naar het land gegaan en hebben daar de boer eerst haltdood geslagen en in de auto gezet. Tussen Brandlecht en Nordhorn hebben ze hem verder mishandeld en daarna doodgeschoten.

Boerderij Kokkeler nabij de grens na verbouw 1957

Dit verhaal is, met toestemming van de Stichting Heemkunde Denekamp, overgenomen uit ‘Kuieren langs de grens’, uitgegeven in 1992.