Heemkunde Lattrop Breklenkamp

HJ Bergman in Breklenkamp

Bergman op de grens…

Verteld door H.J. Bergman uit Breklenkamp
en opgetekend door H.J. Asma.

Mijn grootvader Jan Bergman is in 1850 geboren in Uelsen, dat even over de grens Iigt. Zijn moeder was geboren op het erve Rotman. Mijn overgrootouders bezaten in Uelsen een cafeetje. Ze hadden het niet al te breed. Misschien ook daarom is Jan Bergman naar Breklenkamp gegaan, naar zijn oom en tante. Die oom en tante waren broer en zus. De zuster was getrouwd geweest met een Leusman, die bij Picardie vandaan kwam. Uit dat huwelijk was een jongen geboren die iets jonger was dan mijn grootvader. Beide jongens groeiden samen op. Omdat Jan Bergman de Duitse nationaliteit had moest hij na de Frans-Duitse oorlog van 1870/71 in Duitse militaire dienst. Kort na zijn terugkeer uit militaire dienst is hij getrouwd met Berendtien Heesman uit het Duitse Grasdorf. De boerderij, die Petroleum zoals deze in familiekring genoemd werd, en zijn zuster bewoonden was eigendom van Twickel. Naast de boerderij lag grond die zijn eigendom was en waarop hij een boerderij zou kunnen bouwen. Aanvankelijk wilde hij dat niet, maar later veranderde hij van gedachten en bouwde er toch een boerderij op. Deze kwam in 1875 gereed; tegenwoordig is dat de boerderij van Leusman.
Grootvader Jan Bergman heeft tien jaar op de boerderij van Peteroom gewerkt. AI die tijd verdiende hij weinig. Ook heeft hij gedurende twee jaar meegeholpen aan de bouw van de hiervoor genoemde boerderij, die nadat deze klaar was nog een jaar leeggestaan heeft omdat Peter-oom geen zin had er naartoe te gaan. Uiteindelijk zijn de oom, de tante en haar zoon toch maar in de nieuwe boerderij getrokken en is mijn grootvader op Rotman gebleven. Vanaf toen woonde dus hier een Bergman en werd het erf hiernaast Leusman. De zoon heette immers zo. Een paar magere koeien en een stuk of wat oude ‘hakkewaagns’ hadden ze achtergelaten en daar kon Jan Bergman mee beginnen.
Op de stamboom van de familie Bergman, die ik bezit, is te zien dat van de vroegere familie enkelen in Amsterdam woonden. Een van mijn voorvaderen is gedoopt in de Nieuwe Kerk aan de Spiegelgracht in die stad. Misschien hadden de mensen het daar in de tijd van Napoleon niet zo best en zijn ze om die reden naar Uelsen getrokken.

Erf van Twickel…

Op oude kaarten staat op de plaats van het huidige erf, het erf Brookeman vermeld. Maar op diezelfde kaart staat ook een stuk grond dat Rotmanskaamp heet. Toen we het huis in 1964 verbouwd hebben, konden we zien dat het vaker verbouwd was. We hebben toen nog diep moeten graven en kwamen daarbij heel oude eikenhouten posten tegen.
Dit erf hoort nu nog onder Twickel. Vroeger moet het een eigen erf geweest zijn. Het bewijs daarvoor is dat het boerderijtje van onze buurman eens onder dit erf hoorde. Wij hebben nooit de kans gehad om vrij te komen van Twickel en waarschijnlijk zal dat ook nooit gebeuren.
Toen Peter-oom in 1875 in de nieuwgebouwde boerderij trok, bleef dat erf van de buurman zijn eigendom en vanaf toen hoorde dat dus onder Leusman. Omstreeks 1975 heeft Leusman dat boerderijtje verkocht.
In 1977 hebben we bij de boerderij, die mijn zoon nu beheert en bewoont, een nieuw huis voor ons zelf gebouwd. Dat huis is ons eigendom, maar de grond waarop het staat, is van Twickel. De ondergrond hebben we in erfpacht. We hebben nog wat grond aan de Duitse kant van de grens, die we geprobeerd hebben te ruilen met de grond, waarop het huis nu staat. Twickel wilde dat niet omdat dan de binding van ons erf met de stichting verloren zou gaan. We hebben met Twickel overigens nooit moeilijkheden gehad en zolang een boerderij, die onder haar beheer staat, maar goed floreert is er niets aan de hand. De pachten zijn ook nooit erg hoog geweest, al zijn ze de laatste jaren wel flink opgetrokken.
De barones van Twickel is hier vroeger wel enkele keren geweest en we zijn ook wel eens bij haar in Delden geweest. Ondermeer toen ze haar 80e en 90e verjaardag vierde. Ook bij haar begrafenis waren alle pachters uitgenodigd.

Op een Duitse school…

De lagere school heb ik bezocht in het Duitse Lage. lk heb dus geen problemen met de Duitse taal. De school telde één lokaal, waarin alle klassen bij elkaar zalen, in totaal ongeveer zeventig kinderen. Acht jaar lang ben ik naar die eenmansschool geweest. Hoofd van die school en enig onderwijzer was Ludwig Sager. Deze schreef veel gedichten in plat-Duits dialect, gedichten die nu nog geregeld te vinden zijn in ondermeer het Bentheimer jaarboek. Sager was ook bij de mensen in Breklenkamp bekend, hij kwam er geregeld. lk was niet de enige van hier die naar die openbare school ging. Ook kinderen van anderen, die hier op de grens woonden, gingen ernaartoe.
In de grensstreken waren de verschillen tussen de mensen aan beide kanten van de grens nooit zo erg groot, maar in de schooltijd werd ik toch wel eens uitgescholden voor Hollandse mof. Het was tien minuten lopen om bij school te komen. 's Winters hebben we het wel eens flink koud gehad onderweg. Daarbij kwam dat het hier de winterdag vaak onder water stond.
De laatste jaren ging ik op de fiets van mijn moeder naar school, waardoor ik een mooie voorsprong had op andere kinderen, want er hadden toen nog maar weinigen een fiets.
’s Zomers gingen we ook naar school. De tijd dat boerenkinderen alleen ‘s winters de school bezochten was toen al voorbij. Verschillende Duitse jongens, die tegelijk met mij de school bezochten, zijn gesneuveld in de laatste wereldoorlog. Die hadden net de leeftijd om als militair te worden opgeroepen lk herinner me nog dat men destijds in Lage op klompen liep met een reep van een fietsband als riem. Hoge klompen kende men daar niet, alleen lage, zoals deze aan de Nederlandse kant van de grens alleen door vrouwen en meisjes gedragen werden.

Zelf boer…

Toen ik van de lagere school kwam stond het al bijna vast dat ik boer zou worden. lk had alleen twee zusters en was dus de enige zoon. Bovendien voelde ik er ook wel voor. Twee jaar lang ging ik 's winters halve dagen naar de landbouwschool in Neuenhaus. Daar deed men veel aan theorie, in Nederland was meer praktijk op de landbouwschool.
Bergman BreklenkampOp het ogenblik hebben Nederlandse boeren over het algemeen modernere bedrijven dan hun Duitse collega’s, hoewel er aan de andere kant van de grens ook wel moderne bedrijven zijn. Bij klooster Frenswegen woont ook zo’n moderne boer, die misschien wel honderd koeien heeft.
In ‘het Brook’ is een ontginning geweest waardoor boerenbedrijven zijn overgeplaatst. Bovendien is de grond daar heel goed. Omdat ik nogal veel over de grens kom, heb ik geconstateerd dat in de omgeving van de grens meer moderne bedrijven zijn te vinden dan verder Duitsland in. Daar vind je nog veel traditionele boerenbedrijven met veel akkerbouw en slecht verzorgd grasland. Het is wel veel mooier om te zien, al die rogge, haver en veel wilde bloemen in de weilanden. Sommige Duitse boeren zeggen dat ze het bij ons komen afkijken en het vervolgens ook op die manier doen. Maar er zijn ook anderen, die dat beslist niet willen.
Met de voorlichting van de Iandbouwers zijn ze in Nederland verder en deze is ook beter dan aan de andere kant van de grens. Als een boer daar wat opzet, overdrijft hij nogal eens in omvang en uiterlijk. Duitse boeren hebben ook meer geld dan de boeren hier, want ze betalen maar weinig belasting. Ze hoeven geen boekhouding bij te houden en dus ‘verdienen ze haast niets’.
ln Nederland moet je er wel degelijk een boekhouding op na houden. Je moet hier als boer heel wat doen zoals maandstaten bijhouden en deze naar de boekhouder sturen. Al met al kost dat elk jaar enkele duizenden guldens en daar heeft een Duitse boer niets mee van doen.
We hebben nog vijf bunder grond aan de overzijde van de grens Iiggen. Het meeste was weidegrond, waarop we ons vee lieten lopen. Als we met de werktuigen naar onze grond op Duits gebied gingen, moest er eerst een Ioodje aan. Zodoende konden de kommiezen zien dat we geen machines in- of uitvoerden. Ofschoon we altijd over de groene grens gingen, kwamen we daar ook patrouillerende kommiezen tegen, die ons wel eens controleerden.
In augustus 1939, toen de Duitsers Polen binnenvielen en in Nederland de mobilisatie begon, kregen we bericht uit Duitsland, dat we binnen twee dagen het schuurtje, dat we op Duitse grond hadden staan, moesten afbreken. Na die twee dagen mochten we de grens niet meer over. We hebben het schuurtje afgebroken en naar hier gebracht. Een Duitse noaber had toen een perceel haver aan deze kant van de grens. Die haver heb ik er toen afgehaald en met paard en wagen tot aan de grens gebracht, waar ik de haver heb afgeladen Van daar kon de Duitse boer deze afhalen. Enkele jaren heb ik de akker van die Duitse boer gebruikt, terwijl hij onze grond aan de Duitse kant bewerkte. Dat zal hier langs de grens wel meer gebeurd zijn. Nadat de Duitsers op 10 mei 1940 ons land binnenvielen konden we de grens weer over om onze grond te gebruiken.

Hendrik Rotman en Enne Scholten 1817

Hendrik Rotman en Enne Scholten 1817

In de oorlog…

Toen in 1939 de oorlog uitbrak werd door Duitse soldaten langs de grens een prikkeldraad-versperring aangebracht. In die tijd lag ik zelf als militair in Ede. Aanvankelijk wilden de soldaten het prikkeldraad precies langs de grens aanbrengen, wat zou betekenen dat het dwars door ons land zou gaan. Zodoende zouden wij er veel last van hebben. Mijn vader heeft toen met die soldaten gepraat, wat tot gevolg had dat de versperringen langs de weg werden aangebracht. In de prikkeldraadversperring waren bij paden en wegen die over de grens Iiepen, uitsparingen gemaakt, die afgesloten werden door zogenaamde Spaanse ruiters, die men opzij kon zetten als men er langs wilde.
De Duitse troepen, die aan de overkant lagen en op 10 mei 1940 bij Hardenberg de Neder-landse grens overtrokken, kwamen uit het oosten van Duitsland. We hebben ook een tijd gehad dat we niet mochten praten met Duitsers, zelfs niet met onze noabers. In de bezettingstijd van de Tweede Wereldoorlog mocht dat wel weer. In die tijd kwamen we geregeld bij onze Duitse buren.
In de oorlogsjaren was bij ons een jongen uit Oudewater ondergedoken, omdat hij zich had moeten melden om in Duitsland te werk gesteld te worden. Via een zwager van mij, die als belastingambtenaar in Gouda werkte, kwam hij bij ons terecht. Aanvankelijk had hij helemaal geen papieren: geen persoonsbewijs en geen pas. Later zorgde zijn vader, die hier enkele keren is geweest, dat hij een vervalst persoonsbewijs kreeg, waarna hij ook een grenspas kon krijgen. Voor hij een paspoort had, ging hij wel eens met me mee de grens over om onze akkers daar te bewerken.
Over het algemeen bestond de Duitse douane toen uit wat oudere mannen, die niet meer in militaire dienst hoefden. Bovendien waren ze meestal uit de grensstreek afkomstig. Daarom hadden we niet veel last van hen. Maar toen ik al enkele malen met de onderduiker zonder pas de grens over was gegaan, wilde een van hen eindelijk toch weleens het paspoort van die man zien. "Hef he dan now ne pas of heffe d’r nog gin”, vroeg de douaneman. Ik vertelde dat het paspoort elke dag kon komen en zo hield ik hem nog even aan het lijntje. Op het laatst beweerde hij dat hij er niet mee door kon gaan onze onderduiker steeds zonder pas over de grens te laten. Gelukkig kwam rond die tijd het (vervalste) persoonsbewijs en een paspoort.
Later hebben we ook nog onderduikers gehad uit Glanerbrug, Ootmarsum en Volthe. Soms hadden we er wel drie tegelijk. We hadden hier weinig controle. Zolang die onderduikers de grens niet overgingen, hadden ze ook geen last van de Duitse kommiezen. Die letten niet op zulke dingen. Alleen tijdens razzia’s zouden de onderduikers bij ons wel eens in moeilijkheden kunnen komen.
Erve Rotman BreklenkampEens, tijdens een razzia in deze streek, waren twee onderduikers bij ons. Die uit Oudewater was rond dolle dinsdag al teruggekeerd naar huis. De Duitse soldaten, die de razzia uitvoerden, kwamen vanuit Lattrop. Op die bewuste dag was ik op een stuk land bij Edelkamp met de bieten bezig. Met paard en wagen bracht ik de onderduikers daar naar toe. Bij de stal, net achter de grens, hadden we een bietenkuil gemaakt. Een van de twee onderduikers was toen op het bietenland bezig, terwijl de ander bij de kuil werkte. Toen ik in de gaten kreeg wat er gebeurde, heb ik de beide jongens verteld dat ze gewoon door moesten gaan met hun werk en dat ze net moesten doen of er niets aan de hand was. Onderweg van het land naar de bietenkuil heb ik met soldaten gepraat, die daar een boterham zaten te eten.
Ik hoorde aan het dialect, dat ze spraken, dat ze uit de streek kwamen en ik begon met hen over de paarden. Wat verderop bij Leusman stond een jonge soldaat bij een bosje met het geweer in de aanslag. Toen ik hem vroeg of hij niet bang was, zei hij: "Nein, ich war bei Arnheim". Een Feldwebel, die er ook bij was, vertelde dat hij uit Essen kwam en dat zijn vrouw, ofschoon ze bonnen genoeg had, haast geen eten meer kon krijgen. Ik merkte dat die knapen schoon genoeg hadden van de oorlog. Toen ik opmerkte dat er bij ons altijd Duitse grenswachten rondliepen en dat ze daarom beter net zo goed konden ophouden met het zoeken naar partizanen en onderduikers, vonden ze het verder wel goed.

Vluchten over de grens…

Voor de oorlog wilde een zekere Fastenrahd, een fabrikant uit Nordhorn, zijn vaderland ontvluchten. Deze man had met een persoon uit Lage de afspraak gemaakt dat hij iemand aan deze zijde van de grens zou zoeken, die hem verder zou helpen. De man uit Lage kwam bij mijn vader en legde de zaak uit. Mijn vader ging op de afgesproken tijd naar een stuk land en ging er aan het werk. Toen hij een vreemdeling gewaar werd ging vader naar hem toe, zei hem dat hij ervan wist en dat de man maar met hem mee zou gaan. Aanvankelijk weigerde deze, maar toen hij hoorde dat mijn vader zijn naam noemde, heeft hij gezegd: ”Nu is het goed, ik ben dus in Holland”. De man vertelde mijn vader, dat hij naar Australië wilde en daar rijk wilde worden.
In de vooroorlogse jaren kwamen in Breklenkamp ook overal joodse mensen illegaal de grens over. Die verder zijn getrokken hebben de oorlog waarschijnlijk wel overleefd, maar de Duitse joden die hier in Holland zijn gebleven, hebben weinig aan hun vlucht gehad. Veel mensen, die uit Duitsland vluchtten hebben we in de oorlogsjaren verder kunnen helpen. Onder hen waren nogal wat Rotterdammers. Soms kwamen ze met hele groepen tegelijk de groene grens over. Aan de Duitse kant waren ook wel grensbewoners, die zulke mensen hielpen. Sommigen stuurden deze vluchtelingen naar ons toe. Vlakbij woonde een Duitse vrouw, die veel van deze mensen geholpen heeft.
In de oorlogsjaren hadden we op de boerderij nog weleens tarwe, die we dan illegaal dorsten. Dat moest dan heel vroeg in de morgen gebeuren, vanwege onze ‘crisiskeals’, die soms nog erger waren dan de bezetters. Op zekere morgen zouden we ook weer dorsen. Toen ik ‘s morgens om vijf uur naar de zolder ging, zag ik er tot mijn grote schrik een vreemde man zitten. Zodra ik over de eerste schrik heen was, vroeg ik wat hij daar deed. Hij vertelde dat hij Beukema heette en uit Groningen kwam. Verder zei hij dat hij voor de oorlog eens bij ons was geweest met iemand uit Ootmarsum om een hengst te kopen.Fam Bergman-Heesman Breklenkamp met vlnr Jan, Jenne en Geert
Vervolgens heb ik de man, die alleen sokken droeg en zijn voeten kapot had gelopen, meegenomen naar beneden. Daar vertelde hij dat hij de avond ervoor bij onze boerderij was aangekomen, bij ons door het keukenraam had gekeken en daar mannen had zien zitten met grote dikke jassen aan. Omdat hij de zaak toen niet vertrouwde was hij niet naar binnen gegaan, maar was hij via de ladder de zolder opgegaan. Ik vertelde hem toen dat die mannen mijn vader, een onderduiker en ikzelf waren geweest, die daar aan de keukentafel hadden zitten kaarten. Omdat het koud was geweest, hadden we onze jassen aan.
We hadden in die tijd een waakse hond. Later realiseerden we ons dat de hond die avond gedurig bij de ladder had staan blaffen. We hadden dus eigenlijk wel kunnen vermoeden, dat er iets niet in orde was. De volgende morgen heb ik Beukema per fiets naar een kennis in Ootmarsum gebracht, die hem verder heeft geholpen.

Ontruimde grensstreek…

In de tijd na de laatste wereldoorlog is er aan de Duitse kant van de grens een tijdlang een strook van wel enkele kilometers breed geweest, die helemaal ontruimd moest worden door de bevolking. De mensen moesten zelf maar zien onderdak te krijgen. Die strook zal ontruimd zijn om te voorkomen dat allerlei mensen op eigen houtje bij de Halt 500 meter strook zonder vergunning verboden te betredenDuitsers over de grens van alles in beslag gingen nemen om zo hun eigen oorlogsschade te regelen. Aan de weinige Duitse boeren, die er toen woonden, is waarschijnlijk niet gedacht. Voor de verboden strook er kwam is over de grens inderdaad wel het een en ander weggehaald, zoals fietsen en vee. In de tijd, dat de strook verlaten was, heb ik de kippen verzorgd van mijn Duitse buurman, die er ook weg moest.
Op bepaalde tijden mochten de boeren, die een boerderij in die streek bezaten, ernaartoe om het land te bewerken. Nabij Lage ging dan een hek open; daar konden de boeren in de strook komen. ’s Avonds rond zes uur moesten ze die dan weer verlaten. Op die manier konden de boeren nog wel iets doen, maar erg praktisch was het natuurlijk niet. Die toestand heeft ongeveer een half jaar geduurd.

Grond vergoedt oorlogsschade…

De grond, die Duitse boeren vroeger bezaten aan deze zijde van de grens, is direct na de oorlog door de Nederlandse regering in beslag genomen, als een kleine vergoeding voor de schade, die de Duitsers hier in de jaren 1940-1945 hadden aangericht. De grond, die toen werd beheerd door een beheers-instituut in Den Haag, kon in die tijd door de boeren ter plaatse gehuurd worden. Sommige boeren wilden wel graag wat van deze grond gebruiken.Trouwfoto Hindrik Jan Bergman en Gesina Lohuis Breklenkamp
Anderen liever niet, want ‘het is onze grond niet’. Hier achter het bos ligt de ‘Vealdkaamp’, 3 1/2 bunder groot, eigendom van een Duitse boer. In die tijd had hij deze grond niet zelf in gebruik, maar had hij deze verhuurd aan enkele boeren. Toen die grond in beslag was genomen en verhuurd zou worden, drong hij er bij ons op aan, dat wij deze zouden huren. Hij was van mening dat de kans, dat hij de grond ooit terug zou krijgen, dan wat groter was. Wij wilden het aanvankelijk niet omdat we zelf genoeg grond hadden. Maar omdat hij maar aandrong hebben we deze grond toch maar gehuurd. De huur was 82 gulden per bunder per jaar, wat niet duur was. Een boer uit de buurt heeft op zulke gehuurde grond toen nog aardappels verbouwd, maar wij hebben er dat eerste jaar eigenlijk niets of weinig mee gedaan. Later hebben de Duitse boeren hun grond teruggekregen als ze bewijzen konden dat ze geen nazi geweest waren en dat ze mensen geholpen hadden. Maar dat waren er maar weinigen.
Sommigen, die pal aan de grens woonden, konden nog weleens bewijzen dat ze mensen de grens over hadden geholpen. Anderen, die wat verder weg woonden, hadden het daar vaak moeilijker mee, omdat ze er minder kansen voor hadden gehad. Ik heb een boer gekend, die fel antinazi was, maar geen bewijzen op tafel kon leggen dat hij mensen geholpen had. Deze man is zijn grond hier toen wel kwijtgeraakt.
Dat heeft zo jaren geduurd en toen het beheers-instituut het geld op had is de grond verkocht. Sommige Duitse boeren hebben toen hun eigen grond teruggekocht, want inmiddels had de Duitse overheid een (niet volledige) vergoeding voor de inbeslaggenomen grond betaald.
Al met al was het maar een raar gedoe in die tijd, wat ik niet kan goedkeuren. Want die Duitse boeren hadden ook geen schuld aan de oorlog.

Nederlandse en Duitse grenskommiezen…

Mijn grootvader vertelde weleens dat hij vroeger hammen naar Lage smokkelde. Dat gebeurde met een gewone boerenwagen, waarop hij vooraan een plank had bevestigd om op te zitten. Over de plank legde hij een deken en in de ruimte onder de zitbank hing hij de hammen die tijd lagen er kommiezen in Lage en in Grasdorf. Onder hen was er een, die nogal klein van stuk was, maar die wel een ‘venienig kealke’ was. Hij kon niet op een wagen kijken en daarom klom hij er op om meer te kunnen zien. Om de man te plagen bracht mijn grootvader, toen de man nog niet erg stevig op de wagen stond, het paard met de wagen even in beweging zodat de kommies zijn evenwicht verloor, waardoor hij met zijn kin op de wagenplank terecht kwam.
Als de Duitse kommiezen langs de grens patrouilleerden droegen ze capes. Onder die kommiezen had je echte vuurvreters. Over het algemeen hadden we meer last van de Duitse douane dan van de Nederlandse. De Duitsers waren meestal wat agressiever. Het hing ook wel van de tijd af. In de periode na de laatste wereldoorlog waren de Nederlanders strenger.
Alleen al in Lattrop waren toen zeventien kommiezen, van wie er velen uit het leger afkomstig waren. Duitse kommiezen waren veelal ook oud-militair en hadden al zo’n twaalf jaar in de Reichswehr gediend. Vaak waren het voormalige onderofficieren Die lui hadden dus wel een goede opleiding. De Nederlandse douane was vroeger niet geüniformeerd. De mannen liepen gewoon in burger. Kort na de bevrijding liepen sommigen nog in een burgerpak en anderen in legeruniform.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden we hier 29 kommies-soldaten, die overal bij de mensen waren ingekwartierd. Bij ons in huis waren er twee in de kost; van een van hen hebben we nog een foto. Een andere heb ik later nog weleens gezien op de markt in Oldenzaal. Die was toen deurwaarder.

Smokkelen

In Duitsland is nog steeds een zone langs de grens, het ‘Zoll-bezirk’. In deze zone waren vroeger bepaalde regels Bergman Breklenkamp bakspiekervan kracht. Boeren woonachtig in dit gebied moesten daar controlelijsten hebben voor hun vee. Wanneer ze vee verkochten moesten ze daarvoor vergunningen en bewijzen hebben. Deze maatregelen golden voor de laatste oorlog al en hebben nog lang bestaan. In Breklenkamp waren eigenlijk geen beroepssmokkelaars. Wie wel eens smokkelde deed het meestal voor zichzelf en voor familie en kennissen.
In de tijd voor en na de laatste Wereldoorlog waren het voornamelijk tabakswaren en koffie die van hieruit naar Duitsland werden gesmokkeld. Van daar werden weleens kleinere gereedschappen gehaald. Grotere gereedschappen en landbouwmachines lukte niet. Beroepssmokkelaars had je vooral in Glanerbrug en in Mander. In Lage woonde iemand, die in die tijd veel paarden en vee smokkelde. Later is die man naar Amerika gegaan, is daar gebleven en vervolgens zijn er ook broers van hem naar toe gegaan.

Tabaksverkoop via het bakhuis…

Tijdens de jaren van de Eerste Wereldoorlog en nog een tijd daarna bezat mijn vader een vergunning om onder meer tabakswaren te verkopen. Die waren mocht hij ook aan Duitsers verkopen, maar ze mochten niet zonder vergunning in Duitsland worden ingevoerd. De tabak werd met paard en wagen bij ons gebracht door een zekere Sleiderink. Soms ook wel door jongens met een bakfiets.
Op de grens stond ons bakhuis, de ingang lag op Nederlands grondgebied. Aan de achterkant, die op Duits gebied uitkwam, zat een raam waardoor de waren aan Duitsers konden worden verkocht. Als de spullen van eigenaar waren verwisseld, moesten de Duitse klanten zelf maar zien hoe ze er mee weg kwamen. De echte smokkelaars hadden het wel voor elkaar. Die gingen met zakken vol op de nek weg van ons bakhuis, en zodra er een kommies kwam opdagen, konden ze iets weg- of lostrekken. Het gevolg was dat de hele inhoud van de zak verspreid langs het pad en in de berm terecht kwam. Ze hadden dan alleen nog maar een lege zak.
Ik was in die tijd een jaar of vijf. Ik kan me nog herinneren dat mijn vader weleens zei: ”Doar koomp’n Zwart’n ok wear an". Dat was een man, die altijd een zak bij zich had, die bij ons bakhuis werd volgestopt met halfponds pakken tabak. Een neef van mijn vader heeft een boerderij op Duits gebied, maar de schuur staat precies op de grens. In die tijd kwam hij ook weleens bij ons om het een en ander te kopen. Op zekere dag wilden ze met een paar man ook weer eens illegale inkopen doen. Voor ze van huis vertrokken, namen ze voor alle zekerheid even een kijkje in hun schuur op de grens, en jawel hoor, daar waren enkele Duitse kommiezen, die lagen te slapen. Ze hebben toen de deur van de schuur op slot gedaan en zijn vervolgens naar hier gekomen om inkopen te doen. Door die kommiezen zijn ze toen in elk geval niet lastig gevallen.

De miljoenentijd…

In de tijd dat het geld in Duitsland in snel tempo in waarde zakte, in de miljoenentijd, heeft mijn vader voor dat Duitse geld in Duitsland grond gekocht. Eerst was een mark tien cent, wat later was deze nog geen cent waard. Tien bunder woeste grond heeft hij toen gekocht. Vier bunder ervan is nog steeds woest, het is nu beschermd natuurgebied. Het andere deel is in cultuur gebracht.
In de tijd dat Hitler aan de macht was wilde de boer, die vader de grond had verkocht, deze terug hebben omdat hij het aan een Hollander had verkocht. Op een middag, toen we net aan tafel zaten te eten, stapte die man bij ons binnen. Ik herinner me dat hij een lapje voor een van zijn ogen had. ”Van Beesten", groette mijn vader (zo heette de man). "Herr von Beesten", verbeterde de man. Hij vertelde dat hij de vroeger verkochte grond terug wilde. Mijn vader weigerde hem die echter terug te geven. De zaak is door die man vervolgens voor het gerecht in Neuenhaus aanhangig gemaakt; hij won het proces. Daarna heeft mijn vader de zaak laten voorkomen bij het Landesgericht in Celle. Toen heeft mijn vader het proces gewonnen, wat hem wel 600 mark heeft gekost.

Met koe naar stier…

Voor de laatste oorlog waren wij veel meer gericht op de overkant van de grens dan op Lattrop of verder. We hadden aan de Duitse kant de meeste familie en gingen er naar school. Na de oorlog is dat allemaal veranderd. Maar de laatste jaren, nu de grens minder betekent, wordt het opnieuw anders. Op mooie zomerse dagen fietsen hier veel Duitsers langs. Na de beide wereldoorlogen hadden we in Breklenkamp langs de grens een strook van 500 meter, waar mensen, die er niet woonden, niet zonder vergunning mochten komen. Verder golden tal van beperkingen in zo’n strook.
Mijn vader had in de tijd na de Eerste Wereldoorlog een knecht, die hij op zekere dag met een koe naar een boer met een stier stuurde, waarbij hij buiten de 500-meter zone kwam. Daar werd hij aangehouden door een kommies, die het geleidebiljet wilde zien. Omdat hij zo’n papier niet had, werd proces-verbaal opgemaakt en kon de knecht met de koe weer naar huis. Later moest mijn vader voor het gerecht in Almelo komen. Daar vertelde de rechter hem dat hij een overtreding had begaan. Hij had eerst een geleidebiljet voor de betreffende koe moeten aanvragen. Toen mijn vader vroeg waar hij zoiets kon krijgen, vertelde de rechter dat zo’n biljet bij de Commissaris van de Koningin in Zwolle aangevraagd moest worden. "En hoelang duurt zoiets dan, edelachtbare”, heeft vader gevraagd. ”Een paar dagen”, antwoordde de rechter. "Maar edelachtbare, weet u dan niet dat het dan bij zo’n koe al lang weer over is en dat men er dan echt niet meer mee naar een stier hoeft te gaan?” Gelach van de toehoorders natuurlijk.
Er was ook eens een boer, die een varken naar Duitsland wilde smokkelen, ergens bij 't Spiek in de Ottershagen. De varkens waren in die tijd in Duitsland duurder dan hier en de uitvoer was verboden. Tijdens de tocht met het varken werd de man aangehouden door kommiezen.
Zodoende kwam hij later voor de rechtbank. Tot zijn verdediging voerde de boer aan dat hij van plan was het varken te laten dekken door een beer bij een Duitse boer. De rechter was van mening dat hij daarvoor niet de grens over hoefde te gaan. Dat kon ook wel in Breklenkamp. ”Jawel”, zei de boer toen, ”maar ik wil weleens een ander soort varken hebben”. Ik geloot niet dat zijn verdediging voldoende is geweest.

Kerk in Lage…

In verschillende kerken in de Graafschap Bentheim is lange tijd gepreekt in de Nederlandse taal. In sommige gereformeerde kerken gebeurt het nu ook nog. Veel van de dominees daar kwamen van de Theologische Hogeschool in Kampen.
In Lage is de kerk nog lang eigendom geweest van de Barones van Twickel. Ongeveer vijftien jaar geleden is de gereformeerde gemeente van Lage eigenares geworden van de kerk. Toen de kerk nog eigendom was van Twickel schonk de barones geld voor het onderhoud en soms ook voor een verbouwing. Vooraan in de kerk staan nog veel teksten in het Nederlands. Er zijn daar ook nog verschillende grafstenen van ondermeer holtrichters en van de familie Zeegers, de familie die ook op het Huis Breckelenkamp gewoond heeft.

Café ‘de Konjer’…

Café ‘de Konjer’ was een boerencafé dat aan de Duitse kant van de grens lag vlak aan de Dinkel. Als het ‘s winters hard en lang genoeg gevroren had kon je er door de Ottershagen naar toe schaatsen. Dat heb ik ook weleens gedaan, zoals in 1929, toen we een erg strenge winter hadden. In dat café werd ook weleens gevochten. Mijn grootvader heeft verteld over een klein koppig kereltje dat erg goed kon schaatsen, maar ook geregeld ruzie maakte. Een Duitser, die zijn handen nogal los had zitten, werd ‘de lappnsnieder oet ’n Daalnhook’ genoemd.
Gerard Bodde Sr en Stokn-Toon bij de Koenjer in LageEen zekere Toon (red.: Bodde op foto 2e v L) uit Lattrop was in vroegere jaren een trouwe bezoeker van de Konjer. Toen ik in militaire dienst was, heeft hij nog een tijd bij me ‘gelegen’ en heeft me verteld eens een halve liter jenever achter elkaar te hebben opgedronken. Dat kwam omdat hij op een dag van ’t Spiek gekomen, met een halve liter jenever, een kommies tegenkwam, die hem gevraagd had of hij nog wat meegebracht had over de grens. ”Jawa…”, had Toon gezegd, "dat heb ik” en hij liet hem vervolgens de fles zien, die hij daarna leegdronk. De kommies had hem op smokkelen willen betrappen, want vroeger was jenever aan de overkant van de grens goedkoop. Voor een borrel betaalde je tien pfennig. Café De Konjer is er niet meer. In de tijd dat het in de fabrieken weer beter ging is men daar met het café opgehouden.

Vroedvrouw en verpleegster…

In Breklenkamp heeft vroeger een Duitse vroedvrouw gewerkt, Hanna Lavarre, die in Lage woonde, in een wit huis in de ‘Twickelse stei’, dat bij de Ootmarsumsestraat lag. Ze was getrouwd met Lavarre’n Hans. Het echtpaar was kinderloos en heeft later een jongetje geadopteerd. Hanna zelf kwam niet van Lage, maar verder weg uit Westfalen. Ze werkte als vroedvrouw aan beide zijden van de grens. Ze kwam overal en werd nooit aangehouden doorEvangel. Krankenhaus in Neuenhaus kommiezen. Hanna was een ‘heanig meanske’ en droeg altijd een witte schort.
Mijn moeder is in die tijd eens geopereerd in het protestantse ziekenhuis in Neuenhaus, waar ze in contact kwam met een zuster Alma, die daar werkte. Deze zuster had een zus ‘Schwester Bertha’, een eigenwijze tante, afkomstig uit een evangelisch zustershuis in Detmold. Schwester Bertha is later hierheen gekomen als wijkverpleegster. Ze kwam ook wel bij ons thuis als er iemand ziek was. Verder kwam ze wel tot in Lattrop. Ze heeft hier veel mensen geholpen, ook als ze geen geld hadden. Geld was nogal schaars in die tijd. Ze was een diacones en was eigenlijk net zo gekleed als sommige kloosterzusters, in het blauw, met een sluier en een witte schort.

Dit verhaal is met toestemming van de Stichting Heemkunde Denekamp overgenomen uit ‘Kuieren langs de grens’, uitgegeven in 1992.